In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die zich op 3 september 2012 ziek meldde na een scooterongeval, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Na een onderzoek door een verzekeringsarts in augustus 2014, werd vastgesteld dat appellante beperkt was in haar arbeid door schouderklachten, maar dat haar belastbaarheid niet was afgenomen ten opzichte van eerdere beoordelingen. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank Den Haag heeft de besluiten van het Uwv in twee aangevallen uitspraken bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende gegevens hebben verzameld om tot een afgewogen oordeel te komen. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die haar stelling dat haar belastbaarheid is onderschat, onderbouwen. De Raad onderschrijft de conclusies van de rechtbank en het Uwv dat de geselecteerde functies voor appellante medisch passend zijn en dat er geen aanleiding is om de vastgestelde beperkingen als onjuist aan te merken. De hoger beroepen zijn dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd.