ECLI:NL:CRVB:2017:1281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten. Appellant, werkzaam als chauffeur, had zich op 3 december 2013 ziek gemeld en was per 2 april 2014 door een verzekeringsarts geschikt geacht voor zijn werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank Den Haag werd bevestigd in een eerdere uitspraak. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er voldoende lichamelijk onderzoek was verricht en dat zijn medicatiegebruik hem belette om een voertuig te besturen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanwijzingen waren dat het medisch oordeel onjuist was. De Raad onderschreef de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.