ECLI:NL:CRVB:2017:1255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand wegens niet gemelde werkzaamheden en identiteitsfraude
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 18 mei 2016 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant ontvangt sinds 4 februari 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), thans de Participatiewet (PW). Het college heeft de bijstand van appellant herzien over de periode van 1 augustus 2014 tot en met 30 september 2014, omdat uit een IB-signaal bleek dat appellant in die periode een dienstverband had bij een werkgever. Appellant heeft dit ontkend en stelt slachtoffer te zijn van identiteitsfraude. De rechtbank heeft geoordeeld dat de loonbelastingverklaring en salarisspecificaties voldoende bewijs vormen voor de herziening van de bijstand. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad komt tot de conclusie dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voor de werkgever heeft gewerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd voor de herziening van de bijstand. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2017.