ECLI:NL:CRVB:2017:1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
15/4607 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verdiencapaciteit van een verzekerde zonder werkgever na eerste ziektejaar in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die zich ziek heeft gemeld na een (arbeids)ongeval. Appellant was werkzaam als zonnepanelenmonteur en heeft zich op 15 maart 2013 ziek gemeld. Na een eerstejaars beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 14 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv op een juiste medische grondslag heeft gehandeld.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn onderschat en dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Hij heeft rapporten ingebracht van een arbeids- en organisatiepsycholoog en een arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de eerdere beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde argumenten van appellant niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

De Raad heeft verder overwogen dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid geen rekening gehouden hoeft te worden met de kans op het daadwerkelijk verkrijgen van de functies, en dat het Uwv geen beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van de regelgeving. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.

Uitspraak

15/4607 ZW
Datum uitspraak: 29 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 mei 2015, 14/2792 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.D.D. Loeffen, kantoorgenoot van mr. Hilkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als zonnepanelenmonteur voor gemiddeld 38,62 uur per week, toen hij zich op 15 maart 2013 heeft ziek gemeld als gevolg van een (arbeids)ongeval waarbij hij diverse botbreuken heeft opgelopen. Op 31 juli 2013 is zijn dienstverband beëindigd.
1.2.
In het kader van een eerstejaars beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW), heeft appellant op 29 januari 2014 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 93,55% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 februari 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juli 2014, inclusief een FML van 2 juli 2014, en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juli 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een juiste medische grondslag en moet appellant in staat worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen. Bij dit oordeel heeft zij betrokken dat niet is gebleken dat appellant zich onder behandeling van een arts heeft gesteld. De rechtbank heeft overwogen dat met een slechte situatie op de arbeidsmarkt in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rekening hoeft te worden gehouden. Zij heeft geoordeeld dat het Uwv bij de uitvoering van de van toepassing zijnde regelgeving geen beleidsvrijheid toekomt, zodat er voor het afwegen van individuele belangen geen ruimte is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de uit zijn psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een onderzoeksrapport ingebracht van 21 mei 2015 van arbeids- en organisatiepsycholoog D. Klerken-Gubbels, werkzaam bij Adelante arbeidsre-integratie, en een rapport arbeidsdeskundig vervolgonderzoek van 2 juli 2015 van register arbeidsdeskundige drs. E. Adriaansz. Appellant heeft gesteld dat de verzekeringsartsen nader psychiatrisch onderzoek hadden moeten laten verrichten, omdat hij in het verleden psychische problemen heeft gehad, in verband waarmee hij toen ook arbeidsongeschikt is verklaard. Zijns inziens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich onmogelijk een goed beeld kunnen vormen van zijn psyche, gelet op de korte duur van de hoorzitting van slechts 10 tot
15 minutenen omdat appellant daar nauwelijks het woord heeft gevoerd. Appellant heeft aangevoerd dat de arbeidsdeskundige ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de afstand die appellant heeft tot de arbeidsmarkt. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het Uwv geen beleidsvrijheid heeft. Appellant heeft de Raad gevraagd om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellant is onderzocht en dat daarover op inzichtelijk wijze is gerapporteerd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat nader psychiatrisch onderzoek had moeten worden verricht. Daartoe is redengevend dat appellant niet behandeld werd, beide verzekeringsartsen bij (oriënterend) psychisch onderzoek geen bijzonderheden hebben vastgesteld en appellant bovendien in de besluitvormingsfase geen psychische klachten heeft gesteld. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt overigens dat de hoorzitting 30 minuten heeft geduurd.
4.3.
In verband met de door het ongeval ontstane lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts appellant aangewezen geacht op rug- en bekkensparend werk, waaraan de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking op torderen heeft toegevoegd. Appellant heeft niet gesteld dat zijn lichamelijke beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 21 augustus 2015 terecht op gewezen dat appellant pas in hoger beroep psychische klachten heeft aangedragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport bovendien navolgbaar en overtuigend uiteengezet waarom de bevindingen van arbeids- en organisatiepsycholoog Klerken-Gubbels niet tot een ander oordeel over de belastbaarheid van appellant leiden. Nergens blijkt volgens hem namelijk uit dat de door de psycholoog genoemde persoonlijkheidskenmerken en daarvan afgeleide stressgevoeligheid en gedrag moeten worden gezien als een uiting of symptoom van een ziektetoestand dan wel persoonlijkheidsproblematiek. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende om dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het overgelegde rapport van arbeidsdeskundige Adriaansz leidt niet tot een ander oordeel, omdat zij bij haar conclusies is uitgegaan van niet aangenomen verdergaande beperkingen.
4.5.
Overwogen wordt dat, als eenmaal is vastgesteld dat de bij een schatting in aanmerking genomen functies in medisch en arbeidskundig opzicht passend zijn voor iemand, het in strijd zou komen met het theoretische karakter van een arbeidsongeschiktheidsschatting om, zoals appellant voorstaat, rekening te houden met de kans die hij heeft om die functies in de praktijk ook daadwerkelijk te verwerven. Die vraag raakt aan de re-integratie en aan arbeidsmarktfactoren en moet buiten aanmerking blijven bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Op grond van artikel 19ab, tweede lid, van de ZW, wordt bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen. Wat de rechtbank hierover heeft overwogen is juist.
4.6.
Ten slotte wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat aan het Uwv bij de uitvoering van de van toepassing zijnde regelgeving geen beleidsvrijheid toekomt, zodat er voor het afwegen van individuele belangen geen ruimte is.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. van Rooijen

KP