In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een ambtenaar bij de politieregio Utrecht, was ontslagen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het verstrekken van geheime informatie uit politie- en justitiesystemen aan derden, waaronder informatie over een kenteken en signaleringen in verband met diefstal en openstaande boetes. De Raad oordeelde dat de gedragingen van de appellant bewezen waren en dat deze als plichtsverzuim konden worden aangemerkt. De Raad verwierp het argument van de appellant dat er sprake was van strijd met het beginsel van equality of arms, en stelde vast dat de rechtbank geen gebreken had vastgesteld in het bestreden besluit van de korpschef. De Raad bevestigde dat de verstrekking van gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek ten behoeve van het disciplinaire onderzoek rechtmatig was, en dat de Wet bescherming persoonsgegevens niet van toepassing was op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de politietaak. De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.