ECLI:NL:CRVB:2017:123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
16/740 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • P.W.J. Hospel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van LFNP-functie van Docent C en de beoordeling van de matching

In deze zaak gaat het om de toekenning van de LFNP-functie van Docent C aan appellant, die werkzaam is als docent binnen de politieorganisatie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de korpschef bij de toekenning van de LFNP-functie niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie heeft gehandeld. Hij stelt dat de matching niet correct is uitgevoerd en dat de keuze voor het domein Ondersteuning in plaats van Uitvoering onjuist is. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn, is niet voldoende om te concluderen dat het resultaat van de matching onhoudbaar is. De Raad heeft de keuze van de korpschef om appellant de LFNP-functie van Docent C toe te kennen, met als vakgebied Docenten en gewaardeerd in salarisschaal 9, als goed gemotiveerd beschouwd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/740 AW
Datum uitspraak: 12 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2015, 14/4536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Docent A.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant met ingang van
1 januari 2012 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent A, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 8 (overgangsbesluit). Daarnaast is in dit besluit vastgesteld dat er na 31 december 2011 formele wijzigingen zijn geweest, in die zin dat appellant met ingang van 23 maart 2012 is belast met de uitoefening van de functie van docent B, salarisschaal 8, en met ingang van 1 april 2013 met de uitoefening van de functie van docent C, salarisschaal 9. Als gevolg van die formele wijzigingen is de aan appellant toegekende LFNP-functie, voor zover hier van belang, met ingang van 1 april 2013 gewijzigd in de LFNP-functie van Docent C, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9 (wijzigingsbesluit).
1.4.
Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
16 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein Ondersteuning in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736.
4.2.
Appellant heeft met dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. Uit de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding) kan niet worden afgeleid dat daarin een van de Regeling afwijkende - door de korpschef in het onderhavige geval gevolgde - volgorde is voorgeschreven. Ook anderszins is van strijd met artikel 3, vierde lid, van de Regeling niet gebleken. Appellants stelling dat bij de matching niet de door de Regeling dwingend voorgeschreven volgorde is gehanteerd, vindt ook geen steun in het functievergelijkingsformulier waarin de motivering van de bestreden matching is opgenomen. Volgens dit formulier is voor het domein Ondersteuning als het meest vergelijkbare gekozen omdat uit de korpsfunctie(beschrijving) blijkt dat een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd uit de korpsfunctie(beschrijving) blijkt dat geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. Blijkens het formulier is binnen dit domein vervolgens gekozen voor het vakgebied docenten op grond van de daarbij weergegeven - onder 4.3.3 nader aan te halen - motivering. Voor de keuze van de LFNP-functie binnen het vakgebied is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving de salarisschaal bepalend geacht. Het betoog slaagt niet.
4.3.1.
Appellant heeft betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn korpsfunctie van docent C niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Volgens appellant blijkt uit zijn korpsfunctiebeschrijving dat hij zich bezighoudt met het verzorgen van praktijk- en operationeel gerichte opleidingen. Deze opleidingen zijn gericht op de vakgebieden fysiek-mentale vorming, vuurwapenopleiding en geweldsbeheersing. Zo begeleidt appellant politiemedewerkers tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden (op straat), waardoor hij zelf ook in aanraking komt met het operationele politiewerk. Appellant oefent zijn werkzaamheden in uniform uit en is uitgerust met geweldsmiddelen. Volgens appellant leveren zijn werkzaamheden een directe bijdrage aan de politietaak.
4.3.2.
De korpsfunctie van Docent C is blijkens de korpsfunctiebeschrijving in het bijzonder gericht op het geven van training, instructie en theorielessen op het brede gebied van (integrale) beroepsvaardigheden, praktijkbegeleiding en voortgezette opleidingen, alsmede het inhoudelijk samenstellen van de lesstof en leermiddelen.
4.3.3.
Blijkens het functievergelijkingsformulier is binnen het domein Ondersteuning gekozen voor het vakgebied Docenten op grond van de volgende overwegingen:
“Docenten dragen bij aan een effectieve en efficiënte organisatie door cursisten op te leiden tot competente medewerkers, die daarmee beschikken over politiespecifieke kennis, vaardigheden en gedragskenmerken (competenties), in overeenstemming met de gevraagde deskundigheid in hun (beoogde) functie, voor nu en in de toekomst. Docenten ontwikkelen onderwijspakketten die nauw aansluiten aan de actuele deskundigheidsvereisten in vastgestelde functies van de Nederlandse Politie. Voor dit vakgebied is gekozen, omdat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden uit de korpsfunctie hiermee het meest vergelijkbaar is.”
4.3.4.
De kern van de korpsfunctie van docent C bestaat - zo volgt uit 4.3.2 - uit het bijbrengen van vaardigheden. Blijkens pagina 50 van de Handleiding is het wezenskenmerk van een docent de overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Indien uit een korpsfunctiebeschrijving blijkt dat in overwegende mate sprake is van de hiervoor bedoelde elementen, is het domein Ondersteuning, vakgebied Docenten, het meest vergelijkbaar. Dat het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, volgt uit de keuze zoals gemaakt in het systeem LFNP. In dit domein komt immers het vakgebied Docenten voor. Dat een docent mogelijkerwijze deelneemt of ter plaatse doceert aan de (dagelijkse) politiepraktijk en/of zelf risico loopt in het kader van praktijklessen, maakt vorenstaande niet anders, gelet op meergenoemde systeemkeuze, aldus de Handleiding. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving, gelezen in samenhang met de bijbehorende Takenmatrix IBT, de toelichting in de Handleiding alsmede de in het functievergelijkingsformulier gegeven motivering, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd (vergelijk de uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.4.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van docent C bestaat uit het bijbrengen van vaardigheden, heeft de korpschef op goede gronden bepaald dat appellant met ingang van 1 april 2013 is overgegaan naar de LFNP-functie van Docent C, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9.
4.5.
Appellant heeft nog naar voren gebracht dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de eisen van stelselmatigheid en consistentie voor bestuurlijke besluitvorming en daarmee zozeer in strijd is dat het geen stand kan houden wegens strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte verbod van willekeur. Dit betoog faalt reeds wegens gebrek aan onderbouwing.
4.6.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.7.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de bijlage bij de Regeling, de transponeringstabel, op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en
onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb geen bezwaar en beroep openstaat, en dit als dragende overweging voor de ongegrondverklaring van het bezwaar te hanteren. Nu hij hiertegen terecht is opgekomen en heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering te verkrijgen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus appellant.
4.7.2.
De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad reeds beantwoord in zijn uitspraken van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4804, en
3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752. De overwegingen in deze uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog reeds hierom faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P.W.J. Hospel
sg