ECLI:NL:CRVB:2017:1215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
15/5890 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op basis van gewijzigde inkomsten als zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had een aanvraag ingediend voor een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een voorschot op de toeslag verleend, maar later vastgesteld dat haar inkomsten als zelfstandige over het jaar 2013 hoger waren dan aanvankelijk aangenomen. Hierdoor werd de toeslag herzien en werd een bedrag van € 4.221,31 teruggevorderd.

Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij haar inlichtingenverplichting niet had geschonden. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht de toeslag had herzien en teruggevorderd, omdat appellante redelijkerwijs had moeten beseffen dat haar inkomsten invloed hadden op haar recht op toeslag. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv gehouden was de toeslag te herzien en terug te vorderen, en dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel. Ook werd overwogen dat appellante geen dringende redenen had aangevoerd om van terugvordering af te zien.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om wijzigingen in inkomsten tijdig door te geven en de gevolgen daarvan voor de toeslagverlening. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/5890 TW
Datum uitspraak: 31 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juli 2015, 15/2575 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017. Appellante is verschenen, vergezeld van [naam A]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 25 maart 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%, in 2006 herzien naar de klasse 15 tot 25%. Naar aanleiding van een aanvraag om toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) van 28 april 2014 heeft het Uwv bij besluit van
5 mei 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 31 juli 2013 in aanmerking komt voor een voorschot op een toeslag ter hoogte van € 39,53 per dag.
1.2.
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft het Uwv de aan appellante toegekende toeslag met terugwerkende kracht van 31 juli 2013 tot en met 31 december 2013 herzien naar een bedrag van € 3,90 bruto per dag, omdat uit informatie van de Belastingdienst is gebleken dat de inkomsten als zelfstandige over het jaar 2013 hoger waren dan waarvan bij de voorschotverlening was uitgegaan.
1.3.
Tevens heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2015 vastgesteld dat over de periode van 31 juli 2013 tot en met 31 december 2013 het bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslag van € 4.221,31 wordt teruggevorderd. De invordering van dit bedrag is bij besluit van 7 mei 2015 voorlopig op nihil gesteld.
1.4.
In bezwaar tegen de besluiten van 23 en 24 februari 2015 heeft appellante kort gezegd aangevoerd zich niet met de besluitvorming te kunnen verenigen omdat zij alles goed heeft doorgegeven.
1.5.
Bij besluit van 20 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 23 en 24 februari 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet geschonden heeft. De hoogte van de door haar ontvangen uitkering en toeslag was rond bijstandsniveau. Het was haar niet redelijkerwijs duidelijk dat zij over het gehele jaar 2013 tot een te hoog bedrag aan voorschot op toeslag ontving. Omdat zij alle gevraagde gegevens heeft verstrekt is appellante van mening dat zij ervan mocht uitgaan dat zij een bedrag aan toeslag ontving waar zij recht op had.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv gehouden was de toeslag te herzien en terug te vorderen voor zover deze tot een te hoog bedrag was verstrekt. Er is volgens de rechtbank geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Uit de aard van de door een zelfstandige verrichte werkzaamheden volgt dat eerst na afloop van het boekjaar en na het bekend worden van de jaarcijfers kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate die inkomsten de hoogte van de toeslag beïnvloeden. Appellante had redelijkerwijs kunnen en moeten beseffen dat haar inkomsten gevolgen konden hebben voor het recht op toeslag. Dat sprake zou zijn van rechtsongelijkheid heeft appellante niet onderbouwd. Verder is van een dringende reden om van terugvordering af te zien niet gebleken. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de aflossingscapaciteit van appellante op nihil heeft gesteld.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ondanks dat het aflossingsbedrag voorlopig op nihil is gezet, de beschikking nog van kracht is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank te makkelijk afgewezen. Het Uwv mag niet jarenlang klakkeloos te hoge toeslagen verstrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid met verwijzing naar de artikelen 11a, eerste lid, onder b van de TW en artikel 20, eerste lid van de TW geoordeeld dat het Uwv gehouden was de toeslag te herzien en terug te vorderen voor zover deze tot een te hoog bedrag was verstrekt. In het toekenningsbesluit van 5 mei 2014 heeft het Uwv uitdrukkelijk gemeld dat het met ingang van 31 juli 2013 toegekende voorschot op toeslag na ontvangst van de definitieve aanslag van de Belastingdienst van de inkomsten over het boekjaar 2013 opnieuw zou worden beoordeeld en dat de definitieve vaststelling van de toeslag een ander bedrag kan zijn dan het voorschotbedrag. Daarbij is terecht gekeken naar het inkomen over het gehele jaar 2013 en niet alleen naar het inkomen vanaf 31 juli 2013. Aangezien de jaarcijfers pas na afloop van het boekjaar 2013 gereed zijn, valt niet in te zien in hoeverre het Uwv een verwijt valt te maken van het naderhand vaststellen van het definitieve bedrag van de toeslag. Van het gestelde jarenlange klakkeloos verstrekken van toeslag is geen sprake. Schending van het vertrouwensbeginsel is evenmin aan de orde.
4.2.
Voor zover appellante een beroep doet op een dringende reden om van terugvordering af te zien wordt overwogen dat van dringende redenen in de zin van de artikelen 20, vijfde lid, van de TW slechts sprake is indien door de terugvordering van een toeslag onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. Appellante heeft geen gegevens ingebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat daarvan sprake is. De stelling van appellante dat zij als gevolg van schulden niet in staat is het teruggevorderde bedrag terug te betalen kan niet als zodanig worden aangemerkt. In het invorderingstraject wordt immers rekening gehouden met de inkomenspositie van appellante en dat is in dit geval ook gebeurd. Het Uwv heeft de invordering voorlopig op nihil gesteld. Mocht de inkomenspositie wijzigen en het Uwv niet langer de nihil-stelling van de terugbetaling handhaven, dan kan appellante zich daartegen in rechte verweren, zodat van een overschrijding van de bezwaartermijn, waar appellante blijkens het hoger beroepschrift kennelijk voor vreest, geen sprake is. Ter zitting is besproken dat appellante na een aantal jaren kwijtschelding kan vragen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen plaats.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KP