ECLI:NL:CRVB:2017:1183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
15/5256 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rugklachten, had op 9 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 21 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en zijn bezwaar tegen dit besluit was ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant in staat werd geacht om arbeid te verrichten die overeenkwam met zijn medische belastbaarheid.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende medische informatie had ingewonnen bij zijn behandelaars, waardoor het bestreden besluit niet op een zorgvuldige basis was genomen. Het Uwv verzocht de rechtbank om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid niet overschreed.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 maart 2017.

Uitspraak

15/5256 WIA
Datum uitspraak: 29 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 juni 2015, 14/7465 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als pakketbezorger voor 32 uur per week. Op 23 oktober 2012 heeft hij zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld als gevolg van rugklachten.
1.2.
Appellant heeft op 9 juli 2014 een aanvraag gedaan om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 1 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij met ingang van 21 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv, na een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts is gebleken dat deze kennis heeft genomen van de uitslag van een MRI-onderzoek van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellant op de datum in geding in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 augustus 2014. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat bij magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) de belastbaarheid van appellant op het onderdeel duwen en trekken niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat Uwv heeft nagelaten medische informatie in te winnen bij zijn behandelaars en daarom is het bestreden besluit niet gebaseerd op een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek. Appellant heeft herhaald dat hij niet in staat kan worden geacht tot het vervullen van één van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, magazijn, expeditiemedewerker.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep ingediende gronden opnieuw naar voren gebracht. De rechtbank heeft die gronden terecht verworpen. In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het standpunt dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Bij het onderzoek is onder meer
MRI-informatie, waarin melding wordt gemaakt van slijtage L4-L5, betrokken. De enkele omstandigheid dat deze informatie van appellant afkomstig is maakt niet dat het onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden of dat de resultaten van dat onderzoek voor onjuist moeten worden gehouden.
4.3.
Op grond van de beschikbare gegevens is niet gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Door appellant zijn in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van het medische standpunt van het Uwv.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Ook indien de stelling van appellant, dat de functie van magazijn, expeditiemedewerker zou moeten vervallen, zou worden gevolgd, resteren er nog voldoende functies om de schatting te kunnen dragen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellant per 21 oktober 2014 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het hoger beroep slaagt daarom niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. van Rooijen

IJ