Uitspraak
23 juni 2015, 14/7465 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rugklachten, had op 9 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 21 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en zijn bezwaar tegen dit besluit was ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant in staat werd geacht om arbeid te verrichten die overeenkwam met zijn medische belastbaarheid.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende medische informatie had ingewonnen bij zijn behandelaars, waardoor het bestreden besluit niet op een zorgvuldige basis was genomen. Het Uwv verzocht de rechtbank om de eerdere uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid niet overschreed.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 maart 2017.