ECLI:NL:CRVB:2017:1181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
15/7242 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als chauffeuse werkte, had zich op 9 september 2013 ziekgemeld met psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante vanaf 9 oktober 2014 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, omdat zij op 8 september 2014 meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk medisch deskundige had benoemd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen inconsistenties vertoonden. De Raad onderschreef echter de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen juist waren. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om werk te verrichten waarbij de aandacht tot maximaal een half uur op een informatiebron kon worden gericht. De enkele vermelding van concentratie- en geheugenproblemen door haar psychiater gaf geen aanleiding om het standpunt van het Uwv niet te volgen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De door appellante aangevoerde gronden tegen de geduide functies werden verworpen, omdat deze geen steun vonden in de medische gegevens. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7242 ZW
Datum uitspraak: 29 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 september 2015, 15/969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Namens appellante is verschenen mr. drs. Hoebba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als chauffeuse voor 32 uur per week. Appellante heeft zich op 9 september 2013 ziekgemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 augustus 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 9 oktober 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat appellante op
8 september 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 januari 2015 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1191 overwogen dat het enkele feit dat psychiater S.G.S. Mulder als diagnose een ernstige depressie (zonder psychotische kenmerken) heeft gesteld, terwijl de verzekeringsartsen een depressie (matig van ernst) hebben vastgesteld, niet betekent dat andere of verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van psychiater Mulder van 15 december 2014 onvoldoende twijfel geeft aan de vaststelling door de verzekeringsartsen van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De daarin genoemde geheugenproblemen zijn gebaseerd op anamnese en kennelijk niet op eigen onderzoek. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank in zijn aanvullend rapport van 24 juni 2015 voldoende gemotiveerd waarom de verklaring van de psychiater geen reden vormt om beperkingen op het gebied van het vasthouden van de aandacht of anderszins aan te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellante tegen de geselecteerde functies aangevoerde gronden niet slagen omdat de door appellante gestelde overschrijdingen in die functies aspecten betreffen waarop zij niet beperkt is geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank er ten onrechte van heeft afgezien om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen voor het uitbrengen van een deskundigenoordeel. Zij heeft aangevoerd dat met de door haar en door haar behandelaars ingebrachte informatie, waaronder de verklaring van psychiater Mulder, aannemelijk is gemaakt dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten en niet concludent zijn. Appellante meent dat zij zowel met medische gegevens als met andere gegevens de noodzaak van een urenbeperking heeft onderbouwd en dat het Uwv op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom ondanks de bestaande beperkte belastbaarheid kan worden uitgegaan van een fulltime belastbaarheid. De rechtbank heeft ten onrechte haar arbeidskundige gronden onbesproken heeft gelaten.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op de aangevoerde gronden van medische aard een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2016 ingediend en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de daaraan verbonden conclusie worden geheel onderschreven. Ook het oordeel van de rechtbank dat de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen juist zijn vastgesteld, wordt onderschreven. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten onrechte geen beperkingen zijn neergelegd voor het verdelen en vasthouden van de aandacht. Bij onderzoek van appellante op het spreekuur en tijdens de hoorzitting hebben de verzekeringsartsen geen beperkingen waargenomen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en het verdelen van de aandacht. Appellante wordt daarom in staat geacht om werk te doen, waarbij de aandacht tot maximaal een half uur op een informatiebron wordt gericht. De enkele vermelding van concentratie- en geheugenproblemen in de brief van psychiater Mulder geeft geen aanleiding het goed onderbouwde standpunt van het Uwv op dit onderdeel niet te volgen. Met de rechtbank wordt vastgesteld dat de door appellante gestelde noodzaak voor een urenbeperking geen steun vindt in de medische gegevens.
4.3.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het verzoek van appellante om een deskundige te raadplegen terecht afgewezen en moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.4.
Uitgaande van de belastbaarheid van appellante zoals deze is vastgelegd in de FML kunnen de door appellante tegen de geduide functies aangevoerde gronden niet slagen. De door appellante in beroep gestelde overschrijdingen in de geselecteerde functies betreffen aspecten waarop zij in de FML niet beperkt is geacht en belastende factoren waarvan in de functies geen sprake is.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. van Rooijen

IJ