ECLI:NL:CRVB:2017:1164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om kinderbijslag met betrekking tot bijzonder geval en terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, een in Marokko woonachtige man, had een aanvraag om kinderbijslag ingediend voor zijn vier minderjarige kinderen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen geen recht had op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1999. Appellant had eerder in 2009 al een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, maar had hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. In 2014 diende hij opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen door de Svb. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een verdere terugwerkende kracht van de kinderbijslag zou rechtvaardigen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er wel sprake was van een bijzonder geval en dat de kinderbijslag met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar toegekend moest worden. De Raad oordeelde echter dat de Svb terecht had gesteld dat er geen bijzonder geval was, omdat appellant zijn aanvraag pas drie jaar na een belangrijke jurisprudentiële wijziging had ingediend. De Raad bevestigde dat de Svb niet de bevoegdheid had om de kinderbijslag verder terug te laten werken dan één jaar, en dat de eerdere aanvraag uit 2009 niet als een veiligstelling van de aanspraak kon worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.