Uitspraak
20 augustus 2014, 14/1136 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan een appellant die in Marokko woont. De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor kinderbijslag voor zijn kinderen, maar deze was afgewezen omdat hij niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had besloten dat de appellant niet als ingezetene kon worden aangemerkt, aangezien hij niet in Nederland woont of werkt. De Svb had het recht op kinderbijslag vastgesteld met een terugwerkende kracht van maximaal één jaar, wat in overeenstemming is met artikel 14, derde lid, van de AKW. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzonder geval was dat aanleiding gaf om van deze regel af te wijken, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals ziekte en gebrek aan scholing. De Raad bevestigde dat de Svb geen bevoegdheid had om de terugwerkende kracht verder te laten ingaan dan één jaar, en dat de aanvraag van de appellant te laat was ingediend in relatie tot de relevante jurisprudentie. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de toekenning van kinderbijslag en de voorwaarden waaronder afwijkingen mogelijk zijn.