ECLI:NL:CRVB:2017:1163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
15/4151 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van onderhoudsbijdrage en financiële draagkracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante had in april 2014 kinderbijslag aangevraagd voor haar kinderen, die in een pleeggezin verbleven. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2013, omdat appellante niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van haar kinderen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij de verplichte eigen bijdrage aan het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) niet kon betalen, omdat zij een inkomen op bijstandsniveau had. Appellante stelde dat het ontvangen van kinderbijslag haar zou helpen om aan deze verplichtingen te voldoen en dat er reden was om af te wijken van de regelgeving omtrent de onderhoudsbijdrage.

De Raad oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag zoals gesteld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad benadrukte dat het niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting jegens het LBIO niet relevant was voor de beoordeling van de onderhoudsbijdrage. De Raad bevestigde dat de regeling voor kinderbijslag niet in strijd is met het gebod van gelijke behandeling, ook al is deze inkomensonafhankelijk.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de financiële omstandigheden van appellante niet van zodanig gewicht waren dat deze een uitzondering op de strikte toepassing van de wet rechtvaardigden. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/4151 AKW
Datum uitspraak: 23 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 mei 2015, 14/4732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mens. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft in april 2014 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor haar kinderen [naam 1] , geboren [in] 1999 en [naam 2] , geboren [in] 2001. De kinderen woonden ten tijde van belang in een pleeggezin.
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2014 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag aan appellante toe te kennen met ingang van het derde kwartaal van 2013, omdat appellante niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van haar kinderen. Bij besluit van 16 oktober 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij in belangrijke mate haar kinderen heeft onderhouden.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij de totale verplichte eigen bijdrage aan het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) niet kan betalen, omdat zij een inkomen op bijstandsniveau heeft. Zij kan hiervoor geen vrijstelling krijgen. Indien appellante kinderbijslag zou ontvangen, dan zou zij kunnen voldoen aan haar verplichting en zal de nu opgebouwde schuld aan het LBIO niet verder oplopen. Appellante stelt dat in haar geval reden is om af te wijken van de regelgeving met betrekking tot de onderhoudsbijdrage.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet voldoet aan de voor haar ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AKW in samenhang met het bepaalde in het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag (Besluit) gestelde onderhoudsbijdrage. In dit verband wordt opgemerkt dat het niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting jegens het LBIO losstaat van de vraag of wordt voldaan aan de onderhoudsbijdrage ingevolge de AKW.
4.3.
Het is vaste rechtspraak dat het hanteren van een vaste, inkomensonafhankelijke onderhoudsbijdrage in het kader van het vaststellen van het recht op kinderbijslag, zonder rekening te houden met de financiële draagkracht van de aanvrager, niet in strijd is met het in verschillende verdragen neergelegde gebod van gelijke behandeling. Kinderbijslag is bedoeld als tegemoetkoming in de onderhoudskosten van kinderen. De AKW, in het bijzonder
artikel 7, en het daarop gebaseerde Besluit bevatten een gedetailleerde en genuanceerde regeling op grond waarvan onder andere rekening wordt gehouden met de vraag of het kind al dan niet één huishouden vormt met de aanvrager van kinderbijslag, met de reden waarom het kind niet tot het huishouden van de aanvrager behoort, of en in welke mate het kind inkomen heeft en of de ouder bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van een kind dat niet tot zijn huishouden behoort. Als een ouder niet voldoende of niet aan het onderhoud heeft bijdragen, is daarin een grond gelegen voor het niet toekennen van kinderbijslag. Verwezen wordt in dit verband naar onder meer de uitspraak van de Raad van 28 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1211.
4.4.
Nu de weigering kinderbijslag toe te kennen een gebonden besluit betreft, bestaat geen ruimte voor een belangenafweging. Niettemin is in de rechtspraak aanvaard dat aan de rechter enige afweging ter zake van het al dan niet intreden van de met de betreffende regel beoogde rechtsgevolgen een beoordeling toekomt, en wel aan de hand van het criterium dat strikte toepassing van de wet in die mate in strijd kan komen met fundamentele rechtsbeginselen dat zij op grond daarvan achterwege moet blijven.
4.5.
De door appellante aangedragen financiële omstandigheden zijn niet van een zodanig gewicht dat wordt voldaan aan het onder 4.4 vermelde criterium.
4.6.
Uit wat onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.S.E.S. Umans

HD