ECLI:NL:CRVB:2017:1108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid
Op 21 maart 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Appellant had op 1 december 2014 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend, welke aanvraag op 8 januari 2015 door het college werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellant had geen objectieve en verifieerbare gegevens over zijn woon- en financiële situatie overgelegd, waardoor het college niet kon vaststellen dat hij recht had op bijstand.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn situatie en dat het college hem later wel bijstand had toegekend, wat volgens hem aantoont dat zijn omstandigheden niet waren gewijzigd. De Raad oordeelde echter dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellant niet de benodigde duidelijkheid had verschaft. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor was.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve bewijsvoering bij aanvragen om bijstand en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn situatie helder te maken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.