ECLI:NL:CRVB:2017:1100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
14/6127 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bevorderingscriteria binnen de politie en de uitleg van 'boven de norm'

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevordering van een politieambtenaar, appellant, die werkzaam was bij de voormalige politieregio IJsselland. Appellant had een 'goede' beoordeling ontvangen, maar voldeed niet aan de vereisten voor bevordering volgens het loopbaanbeleid, dat een beoordeling 'boven de norm' vereist. De korpschef had het verzoek om bevordering afgewezen, omdat appellant niet beschikte over een beoordeling die als 'uitstekend' of 'tegen uitstekend aan' kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de korpschef de bevoegdheid had om het begrip 'boven de norm' nader in te vullen en dat de uitleg die de korpschef had gegeven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling viel. De rechtbank had eerder het besluit van de korpschef vernietigd, maar de Raad heeft deze uitspraak herzien en het beroep ongegrond verklaard. De Raad concludeerde dat appellant, met zijn 'goede' beoordeling, niet in aanmerking kwam voor bevordering, omdat hij niet voldeed aan de gestelde criteria. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke beoordelingscriteria binnen het loopbaanbeleid van de politie en de rol van de korpschef in het vaststellen van deze criteria.

Uitspraak

14/6127 AW, 15/560 AW
Datum uitspraak: 16 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 september 2014, 14/581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft zijn zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [naam functie] bij de voormalige politieregio IJsselland, thans de Eenheid Oost-Nederland.
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschef i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag de circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
Het loopbaanbeleid is door de vijf voormalige politieregio’s van Oost-Nederland nader uitgewerkt in het kaderdocument “Uitvoering Landelijk Loopbaanbeleid Doorstroming Executieven in de GGP ten behoeve van de korpsen binnen de eenheid Oost-Nederland” van 1 december 2011 (kaderdocument). In het kaderdocument is vastgelegd dat voor de vijf korpsen binnen Oost-Nederland ruimte bestaat voor beslissingen dan wel concretisering op een aantal punten; één van die punten is de eis van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen de verwachte geschiktheid voor senior GGP’.
1.5.
De korpsleiding en de ondernemingsraad van de politieregio IJsselland hebben, voor zover hier van belang, tijdens een overleg op 15 december 2011 uitgesproken dat de bevordering van generalist GGP naar senior GGP is bedoeld voor politieambtenaren die zeer goed functioneren. De korpsleiding heeft besloten dat tot bevordering wordt overgegaan indien sprake is van een “uitstekende” beoordeling en de teamchef positief adviseert over de geschiktheid voor senior GGP. Van een ‘uitstekende’ beoordeling is sprake als de competenties overwegend met een ‘niveau 3’ zijn gewaardeerd en geen enkele competentie onder ‘niveau 1’ is gewaardeerd, terwijl de resultatenafspraken ruim zijn gehaald. Om aan de bezwaren van de ondernemingsraad tegemoet te komen, is een commissie (hardheidscommissie) ingesteld die bij wijze van hardheidsclausule heeft geadviseerd over de geschiktheid van 86 politieambtenaren met een “goede” beoordeling die tegen “uitstekend” aan zitten. De verzoeken van deze ambtenaren zijn onder meer beoordeeld op het criterium dat op de competenties besluitvaardigheid en samenwerken minimaal één ‘niveau 3’ moet zijn gescoord, waarbij op de tweede competentie niet lager dan een ‘niveau 2’ mag zijn gescoord.
1.6.
Het functioneren van appellant over de periode van 7 december 2009 tot 3 november 2011 is beoordeeld als “goed”. Dat betekent dat de competenties overwegend op ‘niveau 2’ liggen en er geen competentie is onder ‘niveau 1’. Op de competenties besluitvaardigheid en samenwerken heeft appellant een ‘niveau’ 2 gescoord.
1.7.
Appellant heeft op 29 november 2012 verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid. Bij besluit van 28 februari 2013 heeft de korpschef dat verzoek afgewezen. Aan dat besluit heeft de korpschef het loopbaanbeleid, het kaderdocument en de uitkomst van het overleg tussen de korpsleiding en de ondernemingsraad ten grondslag gelegd en overwogen dat appellant niet voldoet aan de vereisten voor bevordering, te weten een beoordeling met het resultaat “uitstekend” en een positief advies van de teamchef.
1.8.
Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 februari 2013, onder aanpassing van de motivering, ongewijzigd gehandhaafd. Appellant voldoet niet aan de vereisten voor bevordering, omdat zijn “goede” beoordeling geen beoordeling boven de norm is en blijkens het advies van de hardheidscommissie niet tegen “uitstekend” aan zit. Daarnaast volgt uit het advies van teamchef D dat appellant niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef de bevoegdheid toekomt het begrip “boven de norm” nader uit te leggen, maar dat de daaraan door de korpschef gegeven uitleg niet juist is, zodat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag ontbeert. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn in stand gelaten, omdat de korpschef, los van de vraag of sprake is van een beoordeling boven de norm, in het negatieve advies van de leidinggevende van appellant over de verwachte geschiktheid aanleiding heeft mogen zien de afwijzing van het verzoek om bevordering te handhaven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in de kern betoogd dat de korpschef zijn vaste gedragslijn heeft gewijzigd in die zin dat een “goede” beoordeling een beoordeling boven de norm is en de verwachte geschiktheid net als bij “uitstekende” beoordelingen verondersteld dient te worden. Verder heeft appellant aangevoerd dat de korpschef aan het begrip verwachte geschiktheid een onjuiste invulling heeft gegeven en dat de korpschef in strijd met het gelijkheidsbeginsel bij medewerkers met een uitstekende beoordeling de verwachte geschiktheid verondersteld heeft geacht. Daarnaast stelt appellant dat hij heeft laten zien dat hij over de verwachte geschiktheid voor senior GGP beschikt en dat dit ook uit het advies van zijn assistent-teamchef volgt.
3.2.
De korpschef heeft in het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip “boven de norm”.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het incidenteel hoger beroep van de korpschef
4.1.
Met verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) is de Raad van oordeel dat de beheerders van de voormalige politiekorpsen de bevoegdheid toekwam een nadere invulling te geven aan het begrip “boven de norm” en dat met de binnen de voormalige politieregio IJsselland daaraan gegeven invulling, dat alleen diegenen met het beoordelingsresultaat “uitstekend” dan wel “tegen uitstekend aan” voor bevordering in aanmerking komen én over een positief advies over hun verwachte geschiktheid beschikken, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het incidenteel hoger beroep van de korpschef slaagt.
Het hoger beroep van appellant
4.3.
Uit 4.1 volgt dat appellant met zijn “goede” beoordeling - die in rechte vaststaat - niet beschikt over een beoordeling boven de norm en reeds om die reden niet in aanmerking komt voor bevordering op grond van het loopbaanbeleid. De beoordeling zit ook niet “tegen uitstekend aan”, nu appellant op de kerncompetenties besluitvaardigheid en samenwerken niet minimaal één ‘niveau 3’ heeft gescoord.
4.4.
In wat appellant daarover heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de korpschef zijn vaste gedragslijn heeft gewijzigd in die zin dat thans een “goede” beoordeling als een beoordeling boven de norm dient te worden aangemerkt. Dat, zoals de korpschef heeft bevestigd, drie collega’s van appellant met een “goede” beoordeling na heroverweging van de afwijzing in bezwaar alsnog zijn bevorderd, is ontoereikend voor de conclusie dat de korpschef zijn onder 1.5 beschreven vaste gedragslijn heeft verlaten. Deze beroepsgrond treft geen doel.
4.5.
De overige beroepsgronden van appellant zien op het oordeel van de rechtbank over de verwachte geschiktheid. Deze kunnen het in 4.3 gegeven oordeel niet aantasten en blijven daarom buiten bespreking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C. Moustaïne

JL