ECLI:NL:CRVB:2017:1005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
16/2286 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek tot bevordering senior GGP binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering naar de functie van senior GGP ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als politieambtenaar, had verzocht om bevorderd te worden naar de functie van senior GGP, maar de korpschef weigerde dit op basis van een potentieelinschatting. Deze inschatting concludeerde dat appellant nog niet de verwachte geschiktheid had voor de functie, met name vanwege ontwikkelpunten in zijn communicatiestijl en samenwerking. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet in strijd had gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de afwijzing van het verzoek om bevordering voldoende gemotiveerd was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van vooringenomenheid of dat de korpschef niet open en eerlijk had gehandeld. De Raad onderschreef de beoordeling van de rechtbank dat de korpschef op basis van concrete voorbeelden had toegelicht waarom appellant niet geschikt werd geacht voor de functie van senior GGP. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/2286 AW
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 maart 2016, 15/2814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Carvalho de Sena hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.M. Terlingen, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.J.M. Suijs, A.S. de Jong en F. Delgorge.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als politieambtenaar bij de Eenheid [eenheid] , [district] , laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen “Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP” (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van “vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP”. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. In april 2013 heeft de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld.
1.4.
Appellant heeft de korpschef verzocht om hem te bevorderen naar de functie van senior GGP.
1.5.
Bij beoordeling van 5 juli 2013 heeft de korpschef het functioneren van appellant in de periode van 7 november 2011 tot en met 7 november 2012 aangemerkt als zijnde boven de norm.
1.6.
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft de korpschef het verzoek om bevordering onder verwijzing naar een potentieelinschatting van 15 oktober 2014 afgewezen.
1.7.
Bij besluit van 24 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de potentieelinschatting van 15 oktober 2014, waarin is geconcludeerd dat appellant “nog een aantal ontwikkelpunten” heeft, juist is en of het verzoek om bevordering terecht is afgewezen op de grond dat appellant nog niet de verwachte geschiktheid heeft voor de functie van senior GGP.
4.2.
Appellant meent dat de korpschef bij de totstandkoming van de potentieelinschatting en het besluit tot afwijzing van het verzoek om bevordering heeft gehandeld in strijd met diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur door met vooringenomenheid te handelen, niet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid te betrachten, binnen de verschillende districten van de Eenheid [eenheid] op verschillende manieren uitvoering te geven aan het landelijk vastgestelde en geldende loopbaanbeleid en dat beleid niet consequent toe te passen. De voor appellant nadelige gevolgen van de weigering om hem te bevorderen zijn onevenredig aan het door de korpschef beoogde doel om appellant niet te bevorderen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stellingen een schriftelijke verklaring overgelegd van zijn leidinggevende K, waarin K antwoord heeft gegeven op vragen van appellant.
4.3.
Uit de verklaring van K blijkt dat hij appellant geschikt achtte voor de functie van senior GGP, maar dat daarvoor onvoldoende draagvlak was binnen het Managementteam (MT). Het aangedragen commentaar binnen het MT was voor K herkenbaar, hij heeft zich bij de gemaakte afspraken neergelegd en stelt zelf verantwoordelijk te zijn voor de opgestelde potentieelinschatting. Uit de antwoorden van K op de vragen 8, 11 en 13 blijkt dat K weliswaar moeite had met het feit dat het loopbaanbeleid binnen District 9 anders werd vormgegeven dan binnen andere districten. Uit de verklaring van K blijkt echter niet dat, zoals appellant heeft gesteld, bij de totstandkoming van de potentieelinschatting van appellant en het besluit tot afwijzing van het verzoek om bevordering sprake was van vooringenomenheid, dat de korpschef niet open en eerlijk is geweest of in strijd met het landelijke vastgestelde en geldende loopbaanbeleid heeft gehandeld. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat bij de totstandkoming van de potentieelinschatting en het besluit tot afwijzing van zijn bevordering algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden.
4.4.
Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het besluit tot afwijzing van het verzoek om bevordering niet deugdelijk is gemotiveerd. Daartoe heeft appellant betoogd dat sprake is van slechts één ontwikkelpunt, namelijk zijn communicatiestijl, dat ook nog eens veel te zwaar is aangezet en/of op feitelijke onjuistheden is gebaseerd.
4.5.
Ook dit betoog slaagt niet. De korpschef heeft aan de hand van concrete voorbeelden toegelicht dat appellant, door zijn manier van communiceren, voor de competenties coachen en samenwerken (nog) niet verwacht geschikt is voor de functie van senior GGP. De Raad volstaat hier met een verwijzing naar overweging 6.2 van de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank de beweegredenen van de korpschef voor de afwijzing van het verzoek om bevordering heeft weergegeven en beoordeeld. De Raad onderschrijft die beoordeling en maakt die tot de zijne.
4.6.
Uit 4.3 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2017.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD