ECLI:NL:CRVB:2016:994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering partnertoeslag met meer dan één jaar terugwerkende kracht in het kader van de AOW
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. Appellante, geboren in 1942, woont samen met haar zus, die in 1948 is geboren. In 2006 is aan appellante een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend, maar zonder partnertoeslag vanwege de inkomsten van haar zus. In 2014 heeft de Svb een partnertoeslag toegekend voor de periode van februari 2013 tot en met januari 2014, maar niet voor de periode van november 2008 tot en met januari 2013. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van een bijzonder geval volgens de AOW.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de weigering om haar met meer dan één jaar terugwerkende kracht een partnertoeslag toe te kennen, een onevenredig zware sanctie is, mede gezien haar gezondheidsproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen bijzonder geval is aangetoond. De weigering om de partnertoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen, is niet als een punitieve sanctie aan te merken. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.