ECLI:NL:CRVB:2016:994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
15/256 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering partnertoeslag met meer dan één jaar terugwerkende kracht in het kader van de AOW

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. Appellante, geboren in 1942, woont samen met haar zus, die in 1948 is geboren. In 2006 is aan appellante een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend, maar zonder partnertoeslag vanwege de inkomsten van haar zus. In 2014 heeft de Svb een partnertoeslag toegekend voor de periode van februari 2013 tot en met januari 2014, maar niet voor de periode van november 2008 tot en met januari 2013. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van een bijzonder geval volgens de AOW.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de weigering om haar met meer dan één jaar terugwerkende kracht een partnertoeslag toe te kennen, een onevenredig zware sanctie is, mede gezien haar gezondheidsproblemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen bijzonder geval is aangetoond. De weigering om de partnertoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen, is niet als een punitieve sanctie aan te merken. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/256 AOW
Datum uitspraak: 11 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 december 2014, 14/1953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft haar standpunt schriftelijk nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1942. Zij woont samen met haar op [in] 1948 geboren zus. Bij besluit van 25 oktober 2006 is op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellante met ingang van maart 2007 een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante in verband met de inkomsten van haar zus vooralsnog niet in aanmerking komt voor een partnertoeslag.
1.2.
Bij besluit van 18 juni 2013 is op grond van de AOW aan de zus van appellante met ingang van februari 2014 eveneens een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend.
1.3.
In februari 2014 is de Svb verzocht om appellante over november 2008 tot en met januari 2014 een partnertoeslag toe te kennen, omdat haar zus vanaf november 2008 geen of weinig inkomsten heeft genoten.
1.4.
Deze aanvraag is bij besluit van 21 februari 2014 door de Svb gehonoreerd, in die zin dat over februari 2013 tot en met januari 2014 aan appellante een partnertoeslag is toegekend van in totaal € 6.837,71. Over november 2008 tot en met januari 2013 is aan appellante geen partnertoeslag toegekend.
1.5.
Appellante heeft tegen het besluit van 21 februari 2014 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 2 mei 2014 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 16, tweede lid, van de AOW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de weigering om haar met meer dan één jaar terugwerkende kracht een partnertoeslag toe te kennen, is aan te merken als een onevenredig zware sanctie. Daarbij heeft appellante gewezen op de gezondheidsproblemen waarmee zij kampt.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW is niet gebleken. De weigering om appellante met meer dan één jaar terugwerkende kracht een partnertoeslag toe te kennen is niet aan te merken als een punitieve sanctie. Een evenredigheidstoetsing is daarom niet aan de orde. Voor zover appellante met de stelling dat haar een onevenredig zware sanctie is opgelegd te kennen heeft willen geven dat artikel 16, tweede lid, van de AOW onbillijk is, wordt opgemerkt dat het de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij staat om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
4.3.
Uit punt 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt

NK