In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als machine-operator werkte, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 25 januari 2013 weer geschikt was voor zijn werk, ondanks het gebruik van het medicijn Valdoxan. Appellant was van mening dat het Uwv onvoldoende had onderzocht of het medicijn zijn geschiktheid voor arbeid beïnvloedde. De rechtbank had eerder het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen, maar verklaarde uiteindelijk het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv bij de besluitvorming een onjuiste maatstaf voor het begrip 'zijn arbeid' had gehanteerd. De Raad volgde het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had geconcludeerd dat het gebruik van Valdoxan appellant niet belette om zijn werkzaamheden als machine-operator en ijsverpakker te verrichten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 874,- werden begroot.