ECLI:NL:CRVB:2016:991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
14/6478 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, die als logistiek medewerker werkte, zich ziek gemeld vanwege pijnklachten en tintelingen aan de linker lichaamshelft. Na haar ontslag op 1 april 2011 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 31 augustus 2013 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor er geen recht op uitkering ontstond. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling te betwijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar lichamelijke en psychische beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor twijfel aan de medische beoordeling. De verzekeringsartsen hadden alle relevante medische informatie in overweging genomen en de diagnose van een aanpassingsstoornis was bevestigd door de ingediende informatie van psychologen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen grond was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.

Uitspraak

14/6478 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 oktober 2014, 14/3213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. van Rookhuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten,
waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als logistiek medewerker bij een apotheek. Aansluitend op haar ontslag per 1 april 2011 heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen.
Op 21 december 2011 heeft zij zich ziek gemeld vanwege pijnklachten en tintelingen aan de linker lichaamshelft. Op 31 augustus 2013 heeft zij een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 18 december 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de
Wet WIA omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar
van 3 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellante meegewogen en heeft rekening gehouden met alle medische gegevens die voorhanden waren, inclusief de in bezwaar overgelegde informatie van de behandelend sector. Nu uit de door appellante in beroep overgelegde informatie van psychiater J.W. Dijk van 25 juli 2014 en van anesthesioloog-pijnspecialist drs. M.F. Veldman van 21 januari 2014 geen andere feiten naar voren komen dan die al bekend waren, was het voor het Uwv niet noodzakelijk om deze informatie voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Nu appellante bovendien zelf geen informatie heeft overgelegd waaruit naar voren komt dat er sprake is van psychopathologie, zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling op dit punt. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de voorgehouden functies voor appellante afdoende is toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat met name onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische problemen. De geselecteerde functies kan zij niet uitoefenen.
3.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Door de verzekeringsartsen is rekening gehouden met alle voorhanden en door appellante ingebrachte medische informatie naast de bevindingen van de verzekeringsarts na lichamelijk en psychisch onderzoek. Het behoort tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om de medische situatie van een betrokkene te herleiden naar arbeidsbeperkingen. Terecht ook heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in diens standpunt dat de informatie van psycholoog J.C. van Leeuwen van 14 maart 2014 een bevestiging vormt van zijn standpunt dat op de datum in geding bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis die geen aanleiding vormt voor het aannemen van meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De in beroep ingediende informatie van psychiater Dijk van 25 juli 2014 vormt eveneens een bevestiging van de diagnose aanpassingsstoornis, waarbij de terugverwijzing naar de huisarts voor behandeling aangeeft dat van ernstige psychopathologie geen sprake is. Nu appellante in hoger beroep evenmin medische informatie heeft ingediend waaruit blijkt dat haar fysieke en/of psychische belastbaarheid is overschat, slaagt het hoger beroep niet op dit punt.
3.3.
Ten aanzien van de geschiktheid van de voorgehouden functies voor appellante heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.2 en 3.3 slaagt het hoger beroep niet.
3.5.
Voor de door appellante geclaimde schadevergoeding in de vorm van gederfde wettelijke rente is dan ook geen grond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK