ECLI:NL:CRVB:2016:989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder ziek was gemeld na haar zwangerschap. Appellante was werkzaam als zorgverlener en had een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Na haar bevalling meldde zij zich ziek bij het Uwv, dat haar een ZW-uitkering toekende. Echter, na onderzoek door een verzekeringsarts concludeerde het Uwv dat appellante per 10 juni 2013 niet meer arbeidsongeschikt was en beëindigde de uitkering per 14 oktober 2013. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv niet zorgvuldig had gehandeld en dat de rechtbank niet alle feiten had meegewogen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat appellante arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de klachten van appellante en haar zwangerschap of bevalling. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.