ECLI:NL:CRVB:2016:988
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van Wajong-uitkering in verband met inkomen uit arbeid
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een Wajong-uitkering van appellante, die sinds 3 juni 2010 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Appellante heeft in het kader van haar re-integratie een onderneming gestart onder de naam '[bedrijfsnaam]' en heeft in 2011 een positief resultaat behaald van € 2.993,45, maar in 2012 een negatief resultaat van € 4.628,89. Na beoordeling van haar belastingaangiftes heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de Wajong-uitkering over 2011 te verlagen en het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft haar bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het door appellante behaalde resultaat uit overig werk als inkomen moet worden aangemerkt en dat er geen ruimte is voor een ruimere interpretatie van het begrip inkomen. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het onredelijk is dat het Uwv het volledige bedrag terugvordert, omdat zij dit bedrag wilde sparen voor toekomstige investeringen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv de wet correct heeft toegepast. De Raad bevestigt dat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden moet worden afgetrokken van de Wajong-uitkering en dat de wet geen ruimte biedt voor de door appellante voorgestelde methode van middeling. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.