ECLI:NL:CRVB:2016:987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening vervolguitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de beëindiging van zijn loongerelateerde uitkering en de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid aan de orde zijn. Appellant, die als schoonmaker/bagagemedewerker werkte, is sinds 16 maart 2009 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Na de wachttijd van 104 weken ontving hij een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 14 november 2013 en kende appellant een vervolguitkering toe, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 65 tot 80%. Later werd dit percentage gewijzigd naar 55 tot 65% per 19 januari 2014.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lage rugklachten. De Raad heeft vastgesteld dat de partijen verdeeld zijn over de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 januari 2014. De Raad onderschrijft de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.