ECLI:NL:CRVB:2016:967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
15/2199 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van winst uit onderneming met WAO-uitkering en fiscale keuzes van zelfstandigen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop zijn winst uit onderneming werd verrekend met zijn WAO-uitkering. De appellant, die werkzaam is als zelfstandige, ontving een uitkering die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv had de WAO-uitkering verrekend met de winst uit onderneming, wat leidde tot een aanpassing van de uitkering op basis van de fiscale winstberekening van de appellant.

De Raad heeft overwogen dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto) winst van een zelfstandige, behoudens bijzondere gevallen, moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid. De appellant betwistte dat het Uwv naar het gehele belastbare inkomen moest kijken en voerde aan dat de fiscale bijtelling van 25% over de aankoopwaarde van zijn bedrijfsbus niet in aanmerking genomen moest worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bijtelling onderdeel uitmaakt van de in aanmerking te nemen winst uit onderneming, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van dit uitgangspunt af te wijken.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering terecht had betaald op basis van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. De uitspraak benadrukt het belang van fiscale keuzes en de gevolgen daarvan voor de uitkering van zelfstandigen onder de WAO. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

15/2199 WAO
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
25 februari 2015, 14/3126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met werkzaamheden van appellant als zelfstandige in een eigen klussenbedrijf is de winst uit onderneming, onder toepassing van artikel 44 van de WAO, enkele jaren verrekend met de WAO-uitkering.
1.2.
Naar aanleiding van de definitieve aanslag van de belastingdienst over de jaren 2011 en 2012 heeft het Uwv bij besluit van 22 april 2014 aan appellant meegedeeld dat de
WAO-uitkering met toepassing van artikel 44 van de WAO wordt uitbetaald naar de klasse 65 tot 80%.
1.3.
Na onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 1 september 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2004:AP8745) overwogen dat in beginsel, ter beantwoording van de vraag op welke wijze in geval van inkomsten uit arbeid als zelfstandige, inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 44 van de WAO dienen te worden bepaald, doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de door de verzekerde gemaakte en door de belastingdienst geaccepteerde fiscale keuze.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv niet naar het gehele belastbare inkomen dient te kijken maar naar de daarvan deel uitmakende inkomsten die rechtstreeks met arbeid zijn verworven. Appellant is in het bijzonder van mening dat met de fiscale bijtelling van 25% over de aankoopwaarde van zijn bedrijfsbus bij de vaststelling van het inkomen geen rekening dient te worden gehouden, aangezien die bijstelling niet - voldoende rechtstreeks - in verband kan worden gebracht met door hem verrichte arbeid. Ter zitting heeft hij herhaald dat het Uwv de bedrijfsbus tot 2011 niet meerekende.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen van mening of bij de toepassing van artikel 44 van de WAO bij de vaststelling van de te korten inkomsten uit arbeid over de jaren 2011 en 2012 moet worden uitgegaan van het door appellant aan de belastingdienst verantwoorde bedrag aan fiscale winstberekening.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto) winst van een zelfstandige, behoudens bijzondere gevallen, dient te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 44 van de WAO. Overeenkomstig de door appellant gemaakte fiscale keuze over de jaren 2011 en 2012 maakt de bijtelling van 25% over de aankoopwaarde van de bedrijfsbus dan ook onderdeel uit van de in aanmerking te nemen winst uit onderneming. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken is geen sprake. De stelling van appellant dat het Uwv in voorgaande jaren de bijtelling van de bedrijfsbus niet heeft meegenomen bij de vaststelling van de belastbare winst slaagt reeds niet omdat deze geen steun vindt in de gedingstukken. Hieruit volgt dat het Uwv in de kalenderjaren 2011 en 2012 terecht de WAO-uitkering aan appellant heeft betaald als ware hij 65 tot 80% arbeidsongeschikt.
4.3.
Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.W.L. van der Loo

AP