ECLI:NL:CRVB:2016:949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
15/3142 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlaging bijstand wegens niet verschijnen bij startgesprek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de bijstandsverlening aan appellanten is verlaagd met 100% voor de duur van één maand. Dit gebeurde omdat appellante niet is verschenen bij een verplicht startgesprek voor een re-integratietraject. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten ten tijde van belang bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante was aangemeld voor een belastbaarheidsonderzoek en had een assessmentovereenkomst ondertekend, maar meldde zich ziek en verscheen niet op de afgesproken datum. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar heeft daarop de bijstand verlaagd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellanten heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. Tijdens de zitting in hoger beroep is door appellanten herhaald dat appellante ziek was en daarom niet kon werken. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de verlaging van de bijstand terecht is toegepast, aangezien appellante haar arbeidsverplichting heeft geschonden door niet te verschijnen.

Uitspraak

15/3142 WWB
Datum uitspraak: 15 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
27 maart 2015, 14/4531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van Gelder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden
.
1.2.
Het college heeft appellante voor een belastbaarheidsonderzoek bij WNK Re-integratie (WNK) aangemeld. Volgens een verslag van 3 april 2014 is appellante volledig belastbaar voor (een traject naar) werk.
1.3.
Appellante heeft op 14 april 2014 een assessmentovereenkomst met WNK ondertekend op grond waarvan appellante met ingang van 22 april 2014 moet meewerken aan activiteiten, bestaande uit test, training en screening en zich hierbij beschikbaar moet houden om eventuele werkzaamheden te verrichten.
1.4.
De eerste werkdag van appellante bij WNK zou op 12 mei 2014 zijn. Appellante heeft zich ziek gemeld. Op 14 mei 2014 is appellante door een WNK-bedrijfsarts onderzocht die geconcludeerd heeft dat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn die aan werkhervatting in de weg staan en dat appellante arbeidsgeschikt is voor lichte werkzaamheden met afwisselend lopen, staan en zitten. Naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts heeft WNK appellante uitgenodigd op 19 mei 2014 te verschijnen voor de start van haar werkzaamheden. Appellante is zonder bericht niet verschenen. WNK heeft appellante hierop teruggemeld bij het college.
1.5.
Het college heeft bij besluit van 6 juni 2014 (besluit 1) de bijstand van appellanten met ingang van 1 juli 2014 voor de duur van een maand verlaagd met 100% van de voor hen geldende norm op de grond dat appellante op 19 mei 2014 zonder bericht niet is verschenen bij de start van haar werkzaamheden in het kader van haar re-integratie.
1.6.
Bij besluit van 14 juli 2014 (besluit 2) heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 12 augustus 2014 beëindigd op de grond dat zij van 14 juli 2014 tot en met
18 augustus 2014 in het buitenland zullen verblijven. Dit is langer dan de toegestane vier weken per kalenderjaar met behoud van bijstand.
1.7.
Bij besluit van 29 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante, door niet te verschijnen op het startgesprek op 19 mei 2014, haar arbeidsverplichting heeft geschonden. Voorts hebben appellanten vanaf 12 augustus 2014 geen recht op bijstand omdat zij langer dan de gebruikelijke vakantieduur in het buitenland hebben verbleven. De reden van het langere verblijf is niet van belang.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het oordeel van de bedrijfsarts dat appellante in staat moet worden geacht lichte werkzaamheden te verrichten. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante geen objectieve medische informatie heeft overgelegd die doet twijfelen aan de conclusie van de bedrijfsarts. Door niet te starten bij WNK heeft appellante het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB overtreden. Gelet op het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder 4b, van de Afstemmingsverordening WWB is de bijstand van appellanten terecht met 100% voor de duur van maand verlaagd. Voorts waren appellanten op 12 augustus 2014 al meer dan vier weken in het buitenland, zodat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB dan geen recht meer bestaat op bijstand.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben evenals in beroep aangevoerd dat appellante ziek is en daarom niet kan werken. Zij is dan ook vanwege medische klachten niet op haar eerste werkdag verschenen. Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij hun verblijf in het buitenland bij het college heeft gemeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Wat appellanten hebben aangevoerd is een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd hierop ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging hiervan in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen onder 6.2 tot en met 7.2 van de aangevallen uitspraak - zoals onder 2 samengevat - waarop dat oordeel rust. Hieraan wordt toegevoegd dat appellanten ook in hoger beroep geen medische informatie hebben overgelegd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het door de rechtbank gegeven oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat appellante, zoals de bedrijfsarts heeft vastgesteld, op 19 mei 2014 in staat was om te starten bij WNK, onjuist is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Spek

HD