Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, had een verzoek ingediend om herziening van zijn WAO-uitkering, die op dat moment was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had dit verzoek afgewezen, omdat de toename van de klachten van de appellant niet langer dan vier weken had geduurd en de termijn tussen de laatste wijziging van de uitkering en de toename van de klachten meer dan vijf jaar was. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de datum van de laatste herziening van de uitkering, 5 maart 2007, als uitgangspunt moest worden genomen voor de beoordeling van de aanspraak op grond van artikel 39a van de WAO. De appellant voldeed niet aan de voorwaarden voor toepassing van een wachttijd van vier weken, omdat er geen toename van de arbeidsongeschiktheid was vastgesteld die langer dan vier weken had geduurd. De Raad heeft ook opgemerkt dat eerdere uitspraken geen nieuwe situatie hebben gecreëerd die de beoordeling zou kunnen veranderen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.