ECLI:NL:CRVB:2016:885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing nieuwe bijstandsaanvraag na intrekking wegens ontbreken hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 7 oktober 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsuitkering zien intrekken na een huisbezoek op 28 april 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond concludeerde dat de appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres, wat leidde tot de intrekking van de bijstand. Deze beslissing werd in rechte onaantastbaar verklaard.
Na de intrekking diende de appellant op 3 juni 2014 een nieuwe aanvraag in voor bijstand. Het college weigerde deze aanvraag op 8 juli 2014, omdat er geen wijziging van omstandigheden was aangetoond die zou rechtvaardigen dat de appellant nu wel hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de appellant voldoende bewijs had geleverd voor een wijziging van omstandigheden. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij op het opgegeven adres woonde, ondanks zijn beweringen over aangetroffen levensmiddelen en het feit dat hij slapend was aangetroffen tijdens een huisbezoek. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de woon- en leefsituatie van de appellant niet duidelijk was, waardoor de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.