ECLI:NL:CRVB:2016:88

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/6282 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1989, heeft in 2007 haar 18e verjaardag gevierd en heeft tot 2009 een opleiding gevolgd. Na een periode van werk als thuishulp, heeft zij zich op 23 augustus 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft in januari 2013 besloten om geen Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden dat zij bij het bereiken van de 17-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was en dat zij in het jaar voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid zes maanden of langer had gestudeerd.

De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak bevestigd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 23 augustus 2012 moet worden vastgesteld, en dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een eerdere datum ondersteunen. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en dat haar klachten voor 23 augustus 2012 niet voldoende zijn erkend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de medische stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag en dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6282 WWAJ
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
10 oktober 2014, 13/2666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.G.W. Hendriks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hendriks. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedag] 1989. Zij is op [geboortedag] 2007 18 jaar geworden. Appellante heeft tot 2009 een opleiding gevolgd. Vanaf 15 januari 2010 heeft zij gewerkt als thuishulp in een dienstverband van 10 uur per week. Zij heeft zich met psychische klachten ziek gemeld op 23 augustus 2012. Op 17 oktober 2012 is appellante opgenomen op een PAAZ in verband met een psychotisch toestandsbeeld. Na haar ontslag uit het ziekenhuis heeft appellante op 5 december 2012 een aanvraag om ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) bij het Uwv ingediend.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Aan dat besluit ligt de motivering ten grondslag dat appellante arbeidsongeschikt is, en dat die arbeidsongeschiktheid is ontstaan op
23 augustus 2012. Daarmee voldoet appellante niet aan de voorwaarde dat zij bij het bereiken van de 17-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was en ook niet aan de voorwaarde dat zij in het jaar voorafgaand aan haar arbeidsongeschiktheid zes maanden of langer heeft gestudeerd.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 23 augustus 2012 moet worden aangemerkt. Er zijn geen objectieve medische gegevens om van een eerdere datum uit te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de ontwikkeling van appellante en ook de medische problematiek uiteraard een aanvang heeft genomen voor de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, maar dat deze niet eerder tot een aantoonbare duurzame periode van arbeidsongeschiktheid heeft geleid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Omdat door het Uwv pas in beroep een toereikende onderbouwing van het bestreden besluit is gegeven, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank bepalingen inzake griffierecht en proceskosten opgenomen.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep richt zich tot de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Inhoudelijk gezien kan appellante zich er niet mee verenigen dat de rechtbank heeft geoordeeld zonder advies te vragen aan een medisch deskundige. Een deskundige had duidelijkheid kunnen verschaffen. Appellante had al voor 23 augustus 2012 klachten. De visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet objectief en medisch niet juist. Appellante is van mening dat ze wel aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een Wajong uitkering.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv met juistheid de eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft vastgesteld op 23 augustus 2012. De medische stukken bieden te weinig aanknopingspunten voor het standpunt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder is gelegen. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben alle voorhanden zijnde medische stukken bestudeerd en zij hebben vervolgens uitgebreid gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag uit te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkent dat appellante al voor 23 augustus 2012 medische klachten heeft gemeld. Deze klachten hebben echter geen beperkingen opgeleverd en ook is er geen periode van 52 weken aan te wijzen waarin deze klachten, voorafgaand aan 23 augustus 2012, duurzaam en consistent aanwezig waren. De in hoger beroep ingebrachte medische stukken werpen geen ander licht op de zaak. Een deel ervan maakte al deel uit van het dossier en waren dus bij het Uwv en de rechtbank bekend. Uit de overige stukken blijkt dat er sprake was van gedragsproblemen en gebruik van verdovende middelen. Uit die stukken kan niet de conclusie worden getrokken dat de beslissing van het Uwv onjuist is.
4.2.
De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen omdat er in het dossier voldoende gegevens aanwezig waren. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om over te gaan tot het benoemen van een deskundige. De daarvoor benodigde twijfel ontbreekt.
4.3.
De stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet objectief zou zijn wordt niet gevolgd. Appellante heeft haar stelling op geen enkele wijze onderbouwd en ook de gedingstukken geven geen aanleiding voor twijfel aan de objectiviteit van de verzekeringsarts.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.A.E. Adamsson

IJ