ECLI:NL:CRVB:2016:876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
15/1563 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na WIA-beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als bakker werkzaam was, had zich op 1 augustus 2011 ziek gemeld vanwege longklachten en spataderen. Na afloop van de wettelijke wachttijd werd vastgesteld dat hij met ingang van 29 juli 2013 geen recht meer had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat hij geschikt werd geacht voor verschillende functies, waaronder die van samensteller metaalwaren.

Appellant meldde zich op 7 maart 2014 opnieuw ziek terwijl hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Hij ontving vanaf 11 april 2014 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Een verzekeringsarts concludeerde op 9 mei 2014 dat appellant geschikt was voor de eerder geselecteerde functies, wat leidde tot de beslissing dat hij met ingang van 10 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts rekening had gehouden met de medische klachten van appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat er een nader medisch onderzoek had moeten plaatsvinden en dat zijn klachten waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functie van samensteller metaalwaren en dat er geen reden was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/1563 ZW
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 januari 2015, 14/5451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als bakker. Op 1 augustus 2011 is hij uitgevallen wegens longklachten en spataderen. Na afloop van de wettelijke wachttijd is vastgesteld dat appellant met ingang van 29 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat hij geschikt wordt geacht voor een drietal functies, waaronder de functie van samensteller metaalwaren
1.2.
Op 7 maart 2014 heeft appellant, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich wederom ziek gemeld. Appellant ontvangt vanaf 11 april 2014 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Vervolgens is een verzekeringsarts in een rapport van
9 mei 2014 tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt moet worden geacht voor de functies zoals die zijn geselecteerd in het kader van de WIA-beoordeling. Overeenkomstig dit rapport is bij besluit van 9 mei 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 mei 2014 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
1.3.
Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
8 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van
7 juli 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Wat appellant heeft aangevoerd, heeft geen reden gegeven tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts in het rapport van 9 mei 2014 rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant, waarbij is aangegeven dat er geen psychische afwijkingen zijn waargenomen die duiden op ernstige psychiatrie. Ook is rekening gehouden met de aambeiklachten die appellant sinds medio april 2014 heeft. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 juli 2014 rekening heeft gehouden met de klachten van appellant zoals diabetes mellitus, astma, spataderen en maagklachten. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de psychische klachten. De rechtbank heeft de beroepsgrond dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest, verworpen. Het zien van appellant is niet altijd noodzakelijk voor een correcte heroverweging en de gemachtigde van appellant heeft volgens het verslag van de hoorzitting niet verzocht om deze uit te stellen. Tevens is geoordeeld dat appellant terecht geschikt is geacht voor de functie van samensteller metaalwaren. Er zijn volgens de rechtbank geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Daarbij is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 juli 2014 heeft geconcludeerd dat de functie van samensteller metaalwaren zowel fysiek als psychisch licht belastende arbeid betreft. Het vorenstaande heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat appellant terecht met ingang van 10 mei 2014 geschikt is geacht voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de ZW. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Appellant is van mening dat een nader medisch onderzoek - in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel - achterwege is gebleven. Verder zijn de medische klachten van appellant onderschat door de artsen van het Uwv. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft appellant een rapport belastbaarheidsonderzoek van 1 augustus 2015 overgelegd dat is opgemaakt in opdracht van de gemeente Schiedam.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft geoordeeld gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer appellant in staat wordt geacht ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag zijn gelegd worden volledig onderschreven De rechtbank is met juistheid uitgegaan van het in 4.1 weergegeven toetsingskader. In hoger beroep zijn geen wezenlijke andere gezichtspunten naar voren gebracht dan eerder in de procedure, zodat geen reden wordt gezien om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Daarbij is in overweging genomen dat het in hoger beroep ingebrachte rapport belastbaarheidsonderzoek van 1 augustus 2015, niet ziet op de in geding zijnde datum van 10 mei 2014 en dat de in het rapport weergegeven conclusies niet zijn voorzien van een medische onderbouwing.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De ZW-uitkering is terecht met ingang 10 mei 2014 beëindigd. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) M.S.E.S. Umans

TM