ECLI:NL:CRVB:2016:875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
15/2159 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na eerstejaars ZW-beoordeling en de vaststelling van beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn recht op Ziektewet (ZW) uitkering is beëindigd. Appellant, die zich ziek meldde op 6 februari 2013, ontving ZW-uitkering vanwege psychische klachten. Tijdens een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde een verzekeringsarts dat appellant beperkt was in zijn functioneren, maar geschikt voor andere passende arbeid. Dit werd bevestigd door een arbeidsdeskundige die stelde dat appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen met de geselecteerde functies. Appellant maakte bezwaar tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2159 ZW
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 16 februari 2015, 14/5720 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jap-A-Joe. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker. Op 6 februari 2013 heeft appellant, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld als gevolg van psychische klachten. Appellant heeft ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. In een rapport van 2 januari 2014 is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant als gevolg van zijn psychische klachten beperkt is voor langdurig concentreren en sterk wisselen van de aandacht, conflicthantering, hoge tijdsdruk en intensief samenwerken met anderen. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 januari 2014. Volgens een arbeidskundig rapport van 15 januari 2014 is appellant niet geschikt voor zijn laatstelijk verrichte arbeid maar wel voor andere passende arbeid. Een arbeidsdeskundige is volgens dit rapport tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt is voor een vijftal geselecteerde functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Overeenkomstig dit rapport is bij besluit van 21 januari 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 6 maart 2014 geen recht meer heeft op ZW-uitkering. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant eveneens had onderzocht en informatie had verkregen van de behandeld sector, heeft deze arts in een rapport van
30 juni 2014 vastgesteld dat er bij appellant, naast psychische klachten, ook sprake is van een kleine afwijking aan zijn rug. In verband met deze afwijking heeft hij de FML op
30 juni 2014 aangepast. In een rapport van 5 augustus 2014 is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat appellant, ondanks de gewijzigde FML, nog steeds geschikt is voor de aan het besluit van 21 januari 2014 ten grondslag gelegde functies. Bij besluit van 7 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar de artikelen 19aa en 19ab van de ZW, tot de conclusie gekomen dat de voor appellant vastgestelde beperkingen niet voor onjuist kunnen worden gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een zorgvuldig onderzoek ingesteld, de in het dossier aanwezige informatie in zijn beoordeling betrokken, informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellant en gemotiveerd wat de beperkingen van appellant zijn. In zijn aanvullende rapport van 31 oktober 2014 heeft hij toegelicht dat de door hem vastgestelde psychiatrische symptomen passen bij de door sociaal psychiatrisch verpleegkundige C. Bokzir gestelde diagnose dysthyme stoornis, zodat geen sprake is van een discrepantie tussen de conclusies van de verzekeringsartsen en de verklaringen van de behandelaars van appellant. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht waaruit het tegendeel blijkt. De pijnklachten aan zijn borst en been zijn volgens het rapport van 30 juni 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet objectief medisch te verklaren en voor de rugklachten zijn beperkingen aangenomen. De rechtbank ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 augustus 2014 de geschiktheid voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant - kort weergegeven - herhaald dat de uit zijn fysieke en psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een rapport ingebracht van 1 mei 2015 van dr. mr. drs. D.S. Rambocus, medisch adviseur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezeva) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Nu appellant een verzekerde zonder werkgever is en hij zich op 6 februari 2013 ziek heeft gemeld, heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan de met de Wet Bezava aan de ZW toegevoegde artikelen 19aa en 19ab van de ZW. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek is ingesteld en dat de beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist zijn vastgesteld. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Voor wat betreft de in hoger beroep overgelegde medische informatie van Rambocus wordt verwezen naar het in hoger beroep overgelegde rapport van 26 mei 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin is voldoende gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding vormt om voor de hier in geding zijnde datum - 6 maart 2014 - meer beperkingen aan te nemen. Daarin is onder meer vermeld dat de gehoorklachten niet eerder als klacht zijn geuit bij de anamnese die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben afgenomen. De bewering van appellant tijdens de zitting van de Raad dat hij melding heeft gemaakt van gehoorklachten tijdens het afnemen van de anamnese wordt niet gevolgd. Appellant voert dit namelijk eerst in hoger beroep aan terwijl het voor de hand had gelegen dat appellant, in het geval van een onvolledige weergave van zijn klachten door de verzekeringsarts, daarop direct of veel eerder zou hebben gereageerd. Dat appellant per een latere datum alsnog voor een ZW-uitkering in aanmerking is gebracht, betekent niet dat de beoordeling van zijn medische situatie op 6 maart 2014 onjuist is geweest. De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 augustus 2014 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
Nu appellant met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft de rechtbank, gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) M.S.E.S. Umans
GdJ