ECLI:NL:CRVB:2016:85
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een administratief medewerkster na psychische klachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die als administratief medewerkster werkte voor 16 uur per week. Appellante heeft zich op 6 februari 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na medisch onderzoek heeft een verzekeringsarts appellante per 19 november 2013 arbeidsgeschikt verklaard voor haar functie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens besloten dat appellante vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv op 4 juni 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusie van de verzekeringsarts. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij door haar klachten niet in staat is haar werk te verrichten en heeft medische informatie overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad oordeelde dat er in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is overgelegd die zou kunnen leiden tot een andere conclusie over de arbeidsgeschiktheid van appellante. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt is voor haar werk als administratief medewerkster voor 16 uur per week. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier M.A.E. Adamsson, op 13 januari 2016.