ECLI:NL:CRVB:2016:847
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herberekening van periodieke uitkering en inkomstenkorting vanwege artsenpensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een uitkeringsgerechtigde en vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Pensioen- en Uitkeringsraad als verweerder. Appellant had verzocht om een herberekening van zijn periodieke uitkering en de inkomstenkorting, omdat hij maandelijks een bedrag aan zijn ex-echtgenote betaalt uit zijn Duitse pensioen. De Raad oordeelde dat het aan appellant toekomende pensioen in zijn geheel op zijn periodieke uitkering in mindering moet worden gebracht, omdat de ex-echtgenote geen zelfstandige aanspraak heeft op het pensioen. De Raad stelde vast dat de echtscheiding in 1990 had plaatsgevonden en dat de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) niet van toepassing was, aangezien deze wet pas in werking trad op 1 mei 1995. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek door de Pensioen- en Uitkeringsraad terecht was, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt dat de situatie van appellant niet ongunstiger is door de Duitse pensioenverstrekker, omdat een vergelijkbare situatie bij een Nederlandse pensioenverstrekker tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid.