ECLI:NL:CRVB:2016:84

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
-14/4208 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een kok na beoordeling door de verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwist. Appellant, werkzaam als kok voor 20 uur per week, heeft zich ziek gemeld met hartklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant, ondanks zijn klachten, belastbaar was voor zijn werk. De verzekeringsarts had rekening gehouden met de medicatie en de door appellant genoemde klachten. Appellant had geen medische informatie over zijn gezondheidstoestand overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 4 november 2013 weer geschikt was voor zijn werk als kok, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank de gronden van appellant voldoende heeft besproken en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die het oordeel van de verzekeringsarts in twijfel trekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/4208 ZW
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juni 2014, 13/8200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam als kok voor 20 uur per week. Hij heeft zich voor dit werk op
1 april 2013 ziek gemeld met hartklachten. Het Uwv heeft bij besluit van 28 oktober 2013 vastgesteld dat appellant per 4 november 2013 weer geschikt is voor zijn arbeid als kok, zodat hij geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van
28 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de conclusie kan dragen dat appellant, ondanks zijn resterende klachten, belastbaar is met arbeid. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de medicatie die appellant gebruikt en met de door appellant genoemde klachten. Verder is rekening gehouden met het feit dat appellant
20 uur per week werkzaam is en dat het werk niet bijzonder fysiek belastend is noch stresserend. De rechtbank heeft in de beroepsgronden van appellant geen reden gezien de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Appellant heeft geen medische informatie over zijn gezondheidstoestand per
4 november 2013 in de procedure gebracht. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant in de zomer van 2013 is gedotterd, een revalidatietraject van 12 weken met succes heeft doorlopen en blijkens zijn afsprakenkaart pas in april 2014 weer op controle hoefde te komen bij de cardioloog. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant toegelicht dat appellant niet wordt behandeld door een psycholoog. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht weer in staat heeft geacht zijn arbeid te verrichten met ingang van
4 november 2013.
3.1.
Appellant stelt dat het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Uit het huisartsjournaal blijkt dat appellant bekend is met paniekaanvallen, depressieve symptomen en hypercholesterolemie, dat de klachten sinds het hartinfarct niet zijn verminderd en dat opname in het observatorium is geïndiceerd. De klachten zijn volgens appellant zodanig dat hij zijn eigen werk niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar wat de rechtbank in overweging 3.1. van de aangevallen uitspraak heeft vermeld.
4.2.
Het namens appellant in hoger beroep aangevoerde is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Aan de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie, bestaande uit het huisartsjournaal van 10 april 2014 en een afsprakenkaart van de polikliniek van het [naam ziekenhuis] , kan niet het gewicht worden toegekend dat appellant daaraan wenst toe te kennen. Het huisartsjournaal bevat geen informatie die ziet op de toestand van appellant op de datum in geding. Er wordt enkel melding gemaakt van klachten ruim vóór en ruim na de datum in geding. Uit de afsprakenkaart kunnen ook geen beperkingen op de datum in geding worden afgeleid, nu de kaart geen medische informatie bevat en de afspraken zijn gemaakt ruim vóór en ruim na de datum in geding. De Raad verwijst in dit verband verder naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2014 op de door appellant ingebrachte medische informatie. De overwegingen en conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn inzichtelijk en goed gemotiveerd.
4.4.
Nu in hoger beroep geen nadere medische informatie is overgelegd, bestaan er geen aanknopingspunten op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv heeft op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 4 november 2013 beëindigd.
5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.A.E. Adamsson

IJ