ECLI:NL:CRVB:2016:84
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een kok na beoordeling door de verzekeringsarts
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwist. Appellant, werkzaam als kok voor 20 uur per week, heeft zich ziek gemeld met hartklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant, ondanks zijn klachten, belastbaar was voor zijn werk. De verzekeringsarts had rekening gehouden met de medicatie en de door appellant genoemde klachten. Appellant had geen medische informatie over zijn gezondheidstoestand overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 4 november 2013 weer geschikt was voor zijn werk als kok, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank de gronden van appellant voldoende heeft besproken en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die het oordeel van de verzekeringsarts in twijfel trekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.