Uitspraak
OVERWEGINGEN
,wat voor de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid geen gevolgen heeft. Het Uwv heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 1998 met psychische klachten uitgevallen is voor haar werkzaamheden. Appellante ontving een WAO-uitkering, die in 2013 door het Uwv werd herzien. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante met ingang van 10 juni 2011 een mate van arbeidsongeschiktheid had van 80 tot 100%, maar dit werd later herzien naar 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. Ze voerde aan dat ze regelmatig een psychiater bezocht en dat haar klachten ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen.
Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelende sector meegewogen en een urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week vastgesteld. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom deze urenbeperking was gesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voegde toe dat de behandelende psychiater niet was gevraagd naar de noodzaak van een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelende psychiater correct had meegewogen. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe informatie had overgelegd die de eerdere beoordeling van haar beperkingen zou kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.