ECLI:NL:CRVB:2016:832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
14/7127 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en urenbeperking in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 1998 met psychische klachten uitgevallen is voor haar werkzaamheden. Appellante ontving een WAO-uitkering, die in 2013 door het Uwv werd herzien. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante met ingang van 10 juni 2011 een mate van arbeidsongeschiktheid had van 80 tot 100%, maar dit werd later herzien naar 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. Ze voerde aan dat ze regelmatig een psychiater bezocht en dat haar klachten ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen.

Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelende sector meegewogen en een urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week vastgesteld. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom deze urenbeperking was gesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en voegde toe dat de behandelende psychiater niet was gevraagd naar de noodzaak van een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelende psychiater correct had meegewogen. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe informatie had overgelegd die de eerdere beoordeling van haar beperkingen zou kunnen ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

14/7127 WAO
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 november 2014, 13/6932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, in 1998 met psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als studentenbegeleider, heeft vanaf 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daarnaast is zij als geestelijk verzorger werkzaam geweest en volgde zij een opleiding tot rabbijn. Met ingang van 26 mei 2011 heeft zij zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische problematiek. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft psychiater W.M.J. Hassing op 7 september 2011 een psychiatrische expertise verricht. Verder is een tweede expertise-rapport voorhanden van psychiater
J.K. van der Veer van 22 november 2011. Bij rapport van 2 april 2013 heeft de verzekeringsarts appellante toegenomen beperkt geacht als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak en de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht en de mate van arbeidsongeschiktheid op theoretische gronden vastgesteld op 45 tot 55%. Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 10 juni 2011 verhoogd naar de klasse 80 tot 100% en met ingang van 1 augustus 2013 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
2. In bezwaar tegen de herziening van de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 2013 heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. In dat verband heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij eenmaal in de twee weken een psychiater bezoekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de behandelende sector en naar aanleiding daarvan een brief van lichaamsgericht therapeut
P. Akkerman van 19 augustus 2013 en van psychiater G. Postmes van 1 september 2013 ontvangen. Verder heeft appellante een eindrapport van een coachtraject ingestuurd. Na de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de toegenomen energetische klachten een urenbeperking aangewezen geacht van vier uur per dag, twintig uur per week en op 1 oktober 2013 een gewijzigde FML opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe functie-uitdraai gemaakt en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2013 vastgesteld op 65 tot 80%. Op 8 oktober 2013 is aan appellante een brief met dit voornemen gestuurd. Appellante heeft zich hier niet mee kunnen verenigen omdat de urenbeperking volgens haar niet ver genoeg gaat. Zij is van mening slechts zes tot negen uur per week te kunnen werken. Bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 augustus 2013 vastgesteld op 65 tot 80%.
3. In beroep heeft appellante de eerdere gronden van het bezwaar herhaald. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat brieven van de behandelend psychiater van 12 november 2013 en van 8 mei 2014 in geding gebracht, alsmede een brief van haar therapeut. Het Uwv heeft op de ingezonden stukken gereageerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij nader onderzoek alsnog een tweetal functies laten vervallen vanwege het in die functies voorkomende klantencontact
,wat voor de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid geen gevolgen heeft. Het Uwv heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom een urenbeperking tot twintig uur per week is gesteld. Toegelicht is dat met toepassing van de standaard verminderde arbeidsduur een preventieve reden is aangenomen om een urenbeperking geïndiceerd te achten. De informatie van de behandelende sector maakt de beoordeling van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) niet onjuist. De verklaringen van Postmes zien niet op de datum in geding en de verklaringen van Akkerman en de
re-integratiecoach zijn geen medische verklaringen die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank juist bevonden.
5. In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar en beroep herhaald en verder aangevoerd dat de behandelende psychiater antwoord heeft gegeven op de hem gestelde vragen. Omdat hem geen vraag over de noodzaak van een urenbeperking was gesteld, heeft hij daar niet uit eigen beweging iets over verklaard.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Wat betreft de psychische problematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 oktober 2013 de informatie van de behandelend psychiater kenbaar in zijn beoordeling meegewogen en daarin aanleiding gezien de beperkingen van appellante aan te scherpen. Een urenbeperking is aangenomen. Appellante heeft geen informatie in geding gebracht waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. Uit de in beroep overgelegde informatie volgt die conclusie niet. De door appellante in geding gebrachte informatie van de coach en therapeut maken de beoordeling evenmin anders, nu deze behandelaars geen medici zijn en evenmin informatie verschaffen die tot een andere conclusie aanleiding geeft.
6.3.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. Veenstra

JL