ECLI:NL:CRVB:2016:827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
15/1194 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 maart 2016 uitspraak gedaan. Appellante, die als telefoniste/receptioniste werkte, meldde zich op 30 maart 2011 ziek vanwege diverse lichamelijke klachten. Na de wettelijke wachttijd werd haar arbeidsongeschiktheid beoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 17 januari 2014 was vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting voerde zij aan dat zij niet in staat was om de in de FML weergegeven belastbaarheid te dragen en dat er specifieke voorwaarden voor haar werk nodig waren. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv terecht oordeelden dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, ondanks haar medische klachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door F.M.S. Requisizione, in aanwezigheid van griffier M.S.E.S. Umans.

Uitspraak

15/1194 WIA
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 januari 2015, 14/4866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door [A.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als telefoniste/receptioniste. Op 30 maart 2011 heeft zij ziek gemeld wegens diverse lichamelijke klachten en operaties. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante is onderzocht door een verzekeringsarts die in een rapport van 17 januari 2014 heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van haar lichamelijke klachten beperkingen heeft voor zwaar fysiek belastend werk. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat er bij appellante als gevolg van medicijnengebruik sprake is van een verhoogd risico bij snijwonden. Op 17 januari 2014 heeft deze verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 21 januari 2014 tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk van telefoniste/receptioniste. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat appellante geschikt is voor een viertal andere functies. Op basis van drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 24 januari 2014 is vastgesteld dat appellante met ingang van 13 februari 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Tegen het besluit van 24 januari 2014 heeft appellante bezwaar gemaakt. Na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juni 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 30 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante er op gewezen dat zij aanvankelijk slechts de beschikking heeft gehad over de kritische FML. Pas vlak voor de zitting bij de rechtbank heeft zij de beschikking gekregen over een volledig exemplaar van de FML en dat acht zij niet zorgvuldig. Appellante is voorts van mening dat niet is onderkend dat zij structureel pijn heeft door een waslijst van klachten. Appellante acht zich dan ook niet in staat tot de in de FML weergegeven belastbaarheid. Zo kan zij niet per dag vier uur staan of lopen. Daartoe heeft zij nadere medische informatie ingebracht. Het Uwv heeft voorts miskend dat er specifieke voorwaarden voor haar werk nodig zijn aangezien zij bij haar laatste werkgever een aangepaste stoel had om de pijn te verlichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante hebben gezien. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naast de reeds beschikbare medische gegevens, in bezwaar de beschikking gekregen over informatie uit de behandelend sector. Niet gebleken is dat appellante in haar processuele belangen is geschaad als gevolg van de omstandigheid dat zij pas vlak voor de zitting bij de rechtbank de beschikking heeft gekregen over een volledig exemplaar van de FML. Zij heeft immers ter zitting van de rechtbank en in hoger beroep voldoende de gelegenheid gehad haar bezwaren tegen de FML naar voren te brengen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld, kan, gelet op de beschikbare medische gegevens, evenmin voor onjuist worden gehouden. Verwezen wordt naar het rapport van de verzekeringsarts van 17 januari 2014, waarin deze arts uitvoerig is ingegaan op de verschillende klachten en aandoeningen van appellante. Deze arts heeft in aanmerking genomen dat appellante diverse operaties heeft gehad, dat zij last heeft van gewrichtsslijtage, gevoelsstoornissen, bekend is met een stollingsstoornis, een darmaandoening, een vaatziekte en dat ze tegen de pijn Tramadol neemt. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2014, is gemotiveerd uiteengezet dat de problematiek van appellante geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 17 januari 2014 zijn vastgelegd. Appellante heeft aan de hand van nadere medische informatie niet aannemelijk gemaakt dat dit anders ligt. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie ziet niet op de medische situatie van appellante op de datum in geding, zijnde 13 februari 2014, zodat deze informatie geen reden geeft te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Appellante heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het uit medisch oogpunt noodzakelijk is voor haar op de items 3.10 en 5.11 van de FML bepaalde specifieke voorwaarden op te nemen. Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.3.
Voorts wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat appellante in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk van telefoniste/secretaresse. Deze functie heeft appellante ook met haar stollingsstoornis kunnen verrichten en voor wat betreft de overige aandoeningen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 27 juni 2014 met inachtneming van de FML de geschiktheid van appellante voor deze functie voldoende gemotiveerd.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) M.S.E.S. Umans
GdJ