ECLI:NL:CRVB:2016:827
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 maart 2016 uitspraak gedaan. Appellante, die als telefoniste/receptioniste werkte, meldde zich op 30 maart 2011 ziek vanwege diverse lichamelijke klachten. Na de wettelijke wachttijd werd haar arbeidsongeschiktheid beoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 17 januari 2014 was vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting voerde zij aan dat zij niet in staat was om de in de FML weergegeven belastbaarheid te dragen en dat er specifieke voorwaarden voor haar werk nodig waren. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv terecht oordeelden dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, ondanks haar medische klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door F.M.S. Requisizione, in aanwezigheid van griffier M.S.E.S. Umans.