ECLI:NL:CRVB:2016:826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
15/578 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor appellant na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WGA-vervolguitkering van appellant, die zich had ziek gemeld als gevolg van letsel aan zijn hand en later een hernia. Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat hij 55 tot 65% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld. De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk had gemaakt dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/578 WIA
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 december 2014, 14/1155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als machineoperator. Vanuit de situatie dat appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 20 april 2010 ziek gemeld wegens letsel aan zijn hand. Bij besluit van 7 februari 2012 heeft het Uwv appellant bericht dat appellant met ingang van 17 april 2012 tot 30 april 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant voor 53% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 4 juli 2012. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Met een brief van 31 januari 2013 heeft appellant zich gericht tot het Uwv met een verzoek om een herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid per
1 oktober 2012 als gevolg van een hernia. Naar aanleiding van dit verzoek is appellant op
28 maart 2013 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts. Volgens een rapport van 9 april 2013 heeft deze verzekeringsarts vastgesteld dat appellant per 1 oktober 2012 toegenomen beperkingen heeft. Deze beperkingen zijn vervolgens weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 maart 2013. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 29 mei 2013 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk van machineoperator maar nog wel voor een zevental andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2012 berekend op 47,03%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 4 juni 2013 vastgesteld dat appellant recht heeft op een
WGA-vervolguitkering en dat appellant ongewijzigd 45 tot 55 % arbeidsongeschikt wordt geacht. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien tijdens de hoorzitting en heeft informatie van de behandelend psychiater bij haar beoordeling betrokken. In haar rapport van 2 december 2013 heeft zij te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met de in de FML vastgelegde beperkingen met dien verstande dat zij appellant als gevolg van medicatie tevens beperkt acht op het item persoonlijk risico. Op 4 december 2013 heeft zij de FML dienovereenkomstig aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 6 januari 2014 tot de conclusie gekomen dat als gevolg van de aangepaste FML twee voor appellant geselecteerde functies niet meer geschikt zijn. De resterende vijf functies heeft hij wel geschikt geacht en op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 55,13%. Deze arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de klasse-indeling 35-80% op de beoordelingsdatum 1 oktober 2012 ongewijzigd blijft. Het tegen het besluit van 4 juni 2013 door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij het besluit van 10 januari 2014 (bestreden besluit) in zoverre gegrond verklaard dat met ingang van 30 april 2013 voor de WGA-vervolguitkering wordt uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgrond dat de medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld faalt. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voorts is niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. In de rapporten is de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. Nu appellant zijn in beroep ingenomen standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belastingen in de geduide functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie herhaald dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat hij in medisch opzicht niet geschikt is voor de in het kader van de
WIA-beoordeling voorgehouden functies. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de artsen van het Uwv onvoldoende gewicht hebben toegekend aan het advies van de behandelend neuroloog dat appellant een operatie-indicatie heeft voor zijn hernia en dat appellant op 13 februari 2015 is geopereerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. De primaire verzekeringsarts heeft volgens zijn rapport van
9 april 2013 alle op dat moment beschikbare informatie bij zijn beoordeling betrokken, waaronder de brief van 1 februari 2013 van de behandelend neuroloog om appellant toch te verwijzen naar een neurochirurg voor een eventuele operatie. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport ook vermeld dat sprake is van een HNP waarbij de pijn nauwelijks te dragen is en dat sprake is van toegenomen beperkingen op met name rugbelastende items. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de rugklachten juist zijn beschreven door de primaire verzekeringsarts en voldoende zijn onderkend. Alleen in verband met het medicijngebruik van appellant heeft deze arts aanvullende beperkingen vastgesteld. De rapporten van deze artsen van het Uwv zijn op inzichtelijke wijze gemotiveerd. In het licht van deze rapporten kan aan de operatie van appellant op 13 februari 2015 niet de conclusie worden verbonden dat de medische situatie van appellant op de in geding zijnde datum niet juist is ingeschat. Appellant heeft zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat niet met informatie van een medicus onderbouwd. Dit betekent dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit en dat geen onafhankelijke deskundige zal worden benoemd.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant heeft de rechtbank terecht overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 6 januari 2014 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
4.3.
De conclusie is dan ook dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) M.S.E.S. Umans
GdJ