ECLI:NL:CRVB:2016:822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
14/6357 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAJONG-uitkering na eerdere afwijzing zonder nieuw feit of veranderde omstandigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant had eerder, op 7 april 2010, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij niet arbeidsongeschikt werd geacht rond zijn zeventiende verjaardag. Na een eerdere afwijzing heeft appellant op 31 december 2013 opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv oordeelde dat de nieuwe informatie niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kon worden aangemerkt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen onjuist waren beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de overgelegde medische informatie niet nieuw was en dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

14/6357 WWAJ, 15/6498 WWAJ
Datum uitspraak: 26 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 oktober 2014, 14/3296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend waarop het Uwv zijn zienswijze heeft gegeven.
Op 1 september 2015 heeft het Uwv een aanvullend besluit genomen, waarop appellant heeft gereageerd. Verder is namens appellant nadere medische informatie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2016. Voor appellant is verschenen mr. Klootwijk. Ook de moeder en de zus van appellant waren aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1987, heeft op 7 april 2010 een - laattijdige - aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend, onder vermelding dat hij vanaf zijn zeventiende verjaardag, 5 februari 2004, arbeidsongeschikt is als gevolg van diverse psychische klachten. Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid rond de zeventiende/achttiende verjaardag van appellant. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat wel sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebreken en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarbij is rekening gehouden met informatie van psychiater V.C.C.A. Assmann van GGz Breburg Groep van 9 juni 2010, een rapport van klinisch psycholoog/psychotherapeut J.F. Vlierhuis-van Hemmen van 1 juli 2010, en een huisartsenjournaal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant zijns inziens in staat moet worden geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 25%. Bij besluit van
17 januari 2011 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 juli 2011 heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 31 december 2013 heeft appellant opnieuw een aanvraag op grond van de Wet Wajong ingediend. Daarbij heeft appellant medische informatie overgelegd, te weten een huisartsenjournaal, informatie van psycholoog/maatschappelijk werker C. Snijders van
14 november 2011 en van 18 oktober 2012 en een rapport van GGz-psycholoog E. Ekiz van
23 december 2013. Die aanvraag is opgevat als een verzoek om terug te komen van de beoordeling in 2010. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat de door appellant overgelegde informatie geen gegevens bevat die bij de beoordeling in 2010 niet zijn meegenomen en in grote lijnen vergelijkbaar is met de informatie die bij de eerdere aanvraag beschikbaar was. Bij besluit van 16 januari 2014 is appellant meegedeeld dat de aanvraag is afgewezen, omdat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat de eerdere beoordeling op onjuiste of onvolledige gegevens gebaseerd is geweest.
1.3.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij rond zijn zeventiende verjaardag ongeschikt was en ook momenteel niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Daarbij heeft appellant onder meer een indicatiebesluit AWBZ-zorg van
24 maart 2014 overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op goede gronden is afgewezen. Daaraan heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2014 ten grondslag gelegd, die de eerdere medische beoordeling van de verzekeringsarts heeft bevestigd.
2. In beroep heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat, een brief van zijn begeleidster M. van Bokhoven van Impegno van 24 september 2014 en een rapport van psycholoog Ekiz van 26 september 2014 overgelegd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant bij zijn aanvraag van 31 december 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. De rechtbank volgt niet het standpunt van appellant dat de door hem overgelegde informatie als zodanig is aan te merken. Het standpunt van het Uwv dat de psychische informatie in essentie dezelfde informatie bevat als de informatie die in 2010 beschikbaar was, heeft de rechtbank niet onjuist geacht. De omstandigheid dat appellant lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis was in 2010 al bekend. Het Uwv heeft de aanvraag volgens de rechtbank met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt gehandhaafd dat zijn beperkingen onjuist zijn beoordeeld. Een rapport van een van 16 februari tot 23 februari 2015 uitgevoerd psychologisch/diagnostisch onderzoek is ingezonden. Bij brief van 23 juli 2015 heeft psycholoog D. Sofi melding gemaakt van een gewijzigde diagnose, te weten borderline, in plaats van de persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (NAO). Verder heeft appellant een nadere verklaring van psychiater E.H.F. Rutten van 17 november 2015 ingezonden.
4.2.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad naar de consequenties van de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 voor de beoordeling van deze zaak, heeft het Uwv een aanvullend besluit van 1 september 2015 in geding gebracht. Daarin is vermeld dat onderzocht is in hoeverre een Wajong-uitkering kan worden toegekend met ingang van zestien weken na datum aanvraag van 31 december 2013, dus met ingang van
22 april 2014. Uitkomst van dat onderzoek is, dat met ingang van 22 april 2014 geen
Wajong-uitkering kan worden toegekend, omdat het eerdere besluit op grond van de overgelegde medische gegevens niet onjuist wordt geacht.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Uit de in 4.2 vermelde uitspraak van de Raad blijkt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
5.2.
In die uitspraak is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen moeten worden beoordeeld door het Uwv, en hoe de rechter de beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
5.3.
Uit het bezwaarschrift blijkt dat appellant met de aanvraag van 31 december 2013 allereerst heeft beoogd dat het Uwv dient terug te komen van het besluit van 30 juni 2010. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij momenteel niet in staat is ten minste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Hieruit kan worden afgeleid dat appellant tevens heeft bedoeld een beoordeling te vragen voor de toekomst, zestien weken na de datum van aanvraag, dus met ingang van 22 april 2014.
5.4.
In dit geval dient allereerst beoordeeld te worden of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat de overgelegde medische informatie niet als een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb kan worden aangemerkt. Die vraag dient bevestigend te worden beantwoord. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Er bestaat geen aanleiding het Uwv niet te volgen in zijn standpunt, dat appellant bij de beoordeling in 2010 reeds bekend was met sinds zijn zeventiende verjaardag bestaande problematiek, die werd geduid als een persoonlijkheidsstoornis NAO en dat appellant sinds zijn jeugd lijdt aan depressieve klachten, PTSS, sociale fobie en paniekaanvallen. Het Uwv heeft op goede gronden gesteld dat de medische informatie die appellant naar aanleiding van de aanvraag van 31 december 2013 heeft ingezonden geen nieuwe medische gegevens bevat op grond waarvan kan blijken dat sprake is van meer of ernstiger beperkingen dan waarvan in 2010 is uitgegaan.
5.5.
De omstandigheid dat psycholoog Sofi na onderzoek in februari 2015 een gewijzigde diagnose heeft gesteld, door op Ass II melding te maken van een borderline persoonlijkheidsstoornis in plaats van een persoonlijkheidsstoornis NAO, maakt de beoordeling niet anders. In dit verband wordt overwogen dat Sofi zonder nadere onderbouwing tot een wijziging van de diagnose komt. Het onderliggende rapport van het psychologisch diagnostische onderzoek bevindt zich immers bij de gedingstukken en gemachtigde van appellant heeft uitsluitend een pagina van dat rapport, met een gewijzigde diagnose toegezonden. Dit wordt onvoldoende geacht om als een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb te worden aangemerkt. Verder volgt uit de gewijzigde diagnosestelling niet zonder meer dat hieruit meer of andere beperkingen voor appellant voortvloeien, dan de beperkingen waarvan destijds al werd uitgegaan, en - voor zover dat anders zou zijn - dat dit reeds rond het zeventiende jaar van appellant in die mate aan de orde was.
5.6.
Ten aanzien van het onder 4.2 vermelde aanvullende onderzoek, op grond waarvan het Uwv het besluit van 1 september 2015 heeft genomen wordt overwogen dat het Uwv de aanvraag van appellant om een Wajong-uitkering per 22 april 2014 terecht heeft afgewezen. Noch de medische gegevens die appellant bij de aanvraag per 31 december 2013 heeft overgelegd, noch de gewijzigde diagnosestelling is reden om de beoordeling in 2010 niet juist te achten. In wat door en namens appellant in dit verband is aangevoerd zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om te twijfelen aan juistheid van de beoordeling door het Uwv. Nu appellant er niet in is geslaagd om de onjuistheid van het eerdere besluit aannemelijk te maken, bestaat geen aanleiding om appellant per 22 april 2014 voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong in aanmerking te brengen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 1 september 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en P. Vrolijk en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP