ECLI:NL:CRVB:2016:812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van feitelijke woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant ontving vanaf juli 2012 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), waarbij hij als uitwonende student werd aangemerkt. De minister heeft echter, na een onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van appellant, geconcludeerd dat hij niet op het adres stond ingeschreven waar hij beweerde te wonen. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van een te veel betaald bedrag van € 3.093,24.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd, die eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksgegevens voldoende basis boden voor de conclusie dat appellant niet op het gba-adres woonde. Tijdens een huisbezoek op 12 september 2013 werd vastgesteld dat er weinig persoonlijke spullen van appellant aanwezig waren en dat hij een kamer deelde met andere bewoners. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat hij niet op het gba-adres woonde, maar de Raad oordeelde dat de minister zijn conclusie op basis van de onderzoeksresultaten heeft kunnen baseren.
De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat hij tijdens een lange vakantie zijn spullen had meegenomen, niet overtuigend geacht. Ook de door appellant overgelegde bankafschriften en poststukken gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de waarnemingen van de controleurs. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.