1.4.Bij besluit van 12 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellante niet woonde op het gba-adres. Hierbij heeft de rechtbank het geringe aantal persoonlijke eigendommen van appellante op het gba-adres in aanmerking genomen, zeker nu zij daar reeds zes jaar zou wonen. Er zijn geen tot appellante te herleiden zaken, zoals administratie en boeken, aangetroffen en de verklaring voor het ontbreken van schoenen acht de rechtbank niet geloofwaardig. Volgens de rechtbank heeft appellante geen objectieve en verifieerbare feiten of omstandigheden aangevoerd die de rechtbank reden geven om te twijfelen aan de waarnemingen en bevindingen van de controleurs, zoals neergelegd in het rapport van
9 december 2013. De rechtbank gaat voorbij aan de overgelegde verklaring van de buren omdat dit een partijverklaring is die niet als volledig bewijs kan dienen. De overgelegde salarisstroken kunnen evenmin dienen als bewijs voor bewoning van het gba-adres. De rechtbank acht appellantes stelling dat zij wegens een verbouwing tijdelijk elders verbleef en het merendeel van haar persoonlijke eigendommen had meegenomen niet toereikend om de afwezigheid van nagenoeg alle persoonlijke spullen te kunnen verklaren.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de onderzoeksgegevens een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat zij niet op het gba-adres woonde. Appellante wijst er hierbij op dat zij bij het huisbezoek niet aanwezig was omdat zij die dag aan het werk was en omdat zij, in verband met een verbouwing op het gba-adres, die week bij haar moeder verbleef. Deze verbouwing kan de controleurs niet zijn ontgaan en veroorzaakte overlast voor appellante. Appellante wijst er verder op dat er kledingstukken, persoonlijke spullen en een poststuk op haar naam op het gba-adres zijn aangetroffen. Omdat appellante een studente is en het verblijf op het gba-adres direct gerelateerd is aan haar studie, heeft zij de kamer niet ingericht en aangekleed met de bedoeling daar nog vele jaren te wonen. De hoeveelheid aangetroffen persoonlijke spullen is in dat licht dus niet zo summier als de rechtbank veronderstelt. Dat er niet meer administratie, ondergoed of studieboeken op het gba-adres zijn aangetroffen heeft te maken met het kortstondige verblijf van appellante op het adres van haar moeder. Appellante had ook haar schoolspullen meegenomen naar het adres van haar moeder. Verder verkocht zij de schoolboeken die zij niet meer gebruikte en gooide zij gelezen poststukken weg. Daarnaast is er een adequate verklaring gegeven voor het ontbreken van schoenen tijdens het huisbezoek. Voorts is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de verklaring van de buren en de overgelegde salarisstroken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder thuiswonende studerende verstaan de studerende die niet een uitwonende studerende is, en wordt onder uitwonende studerende verstaan de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
4.1.2.Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gba staat of staan ingeschreven.
4.1.3.Ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, vindt de herziening - volgens het opschrift bij ‘niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door studerende’ - plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de gba.
4.1.4.De vraag waar een studerende woont als bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000 moet worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.