ECLI:NL:CRVB:2016:795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onvoldoende bewijs van financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 14 januari 2014 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht, omdat hij geen objectieve en verifieerbare gegevens had overgelegd die aantonen dat hij leningen had afgesloten om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie en dat het dagelijks bestuur terecht om bewijsstukken had gevraagd. De appellant had weliswaar verklaard dat hij geld had geleend van vrienden, maar hij kon geen objectieve en verifieerbare gegevens overleggen die deze leningen onderbouwden. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting, wat een grond voor weigering van de bijstand vormt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.