ECLI:NL:CRVB:2016:793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
14/4309 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor babyuitzet wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellante op 12 september 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet, welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Groningen is afgewezen. Het college stelde dat de kosten van een babyuitzet behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat deze kosten door middel van bijzondere bijstand vergoed zouden worden. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond.

Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de kosten van de babyuitzet noodzakelijk waren en voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, aangezien zij deze kosten niet uit haar eigen inkomen kon voldoen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan appellante was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals haar onverwachte zwangerschap en haar schulden, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet kan worden afgewenteld op de WWB.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

Uitspraak

14/4309 WWB
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2014, 14/978 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft, desgevraagd, een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Namens appellante is
mr. Bakker verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 12 september 2013 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet.
1.2.
Bij besluit van 2 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, kort gezegd, ten grondslag dat de kosten van een babyuitzet behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan en dat in het geval van appellante geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de kosten van de babyuitzet noodzakelijke kosten zijn, die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Deze kosten heeft appellante immers niet, hetzij door reservering vooraf dan wel door gespreide betaling achteraf, uit haar eigen inkomen kunnen voldoen.
4. De Raad komt de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het is aan appellante als aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van een babyuitzet zich voordoen en noodzakelijk zijn. Wel is in geschil of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Het gaat hier om kosten die gerekend worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dergelijke kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening voor deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval welke ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat in haar situatie sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Zij is onverwacht en ongepland zwanger geworden. Voorts heeft zij in het eerste kwartaal van 2013 algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ontvangen, terwijl zij recht had op bijstand naar de norm voor gehuwden. Van 1 april 2013 tot 8 mei 2013 heeft zij geen bijstand ontvangen. Vanaf 8 mei 2013 ontvangt zij weliswaar bijstand naar de norm voor gehuwden, maar deze wordt in verband met de aflossing van de schuld aan het college verlaagd. Daarnaast heeft appellante vele schulden. Volgens appellante was het voor haar onmogelijk om te reserveren voor de kosten van een babyuitzet.
4.5.
De door appellante aangevoerde omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1. Het al dan niet gepland zwanger raken is niet van belang voor de beoordeling of de kosten van een babyuitzet niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Appellante heeft tegenover het college verzwegen dat zij vanaf 1 januari 2013 een gezamenlijke huishouding voert. Als gevolg daarvan is de aan appellante verstrekte bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken, zijn de gemaakte kosten van bijstand over het eerste kwartaal van 2013 van haar teruggevorderd en heeft het college aan appellante een boete opgelegd. Het college heeft aan appellante met ingang van 8 mei 2013 bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden, waarop het college een bedrag in mindering brengt ter aflossing van de terugvordering van bijstand en de opgelegde boete. De gevolgen van deze besluitvorming voor appellante kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, omdat het appellante is toe te rekenen dat zij in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichtingen niet heeft opgegeven dat zij een gezamenlijke huishouding is gaan voeren. Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte in verband met aanwezige schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is evenmin aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan kunnen niet via een aanvraag voor bijzondere bijstand worden afgewenteld op de WWB. Overigens heeft de gemachtigde van appellante tijdens de hoorzitting op 6 januari 2014 verklaard dat appellante geld heeft geleend voor de aanschaf van spullen die noodzakelijk waren na de geboorte van het kind.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.5 is overwogen volgt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan voor O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.F. Bandringa en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) B. Fotchind

HD