ECLI:NL:CRVB:2016:773

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
14/1958 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering en de rol van slaapapneu

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellante, die op 5 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv ten onrechte geen beperkingen had aangenomen in verband met vermoeidheid door slaapapneu. Ze verwees naar een heronderzoek van 29 november 2013, waaruit bleek dat zij met ingang van 16 januari 2013 100% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft het onderzoek heropend vanwege twijfels over de medische beoordeling op de datum in geding, maar concludeerde uiteindelijk dat er geen reden was om de eerdere beslissing van het Uwv te betwisten. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat er geen bewijs was voor slaapapneu op de datum in geding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1958 WIA
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 maart 2014, 13/1577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft M.L. Starkenburg hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend.
Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 5 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 29 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig. De rechtbank heeft overwogen dat door appellante geen medische stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat op de datum in geding reeds sprake was van een slaapstoornis. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen in verband met de vermoeidheid als gevolg van het slaapapneu. Zij heeft verwezen naar een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek van 29 november 2013, waarbij de verzekeringsarts met ingang van 16 januari 2013 een urenbeperking van 20 uur per week heeft aangenomen. Appellante is van mening dat deze urenbeperking ook dient te gelden op de datum in geding. Zij heeft een besluit van het Uwv van 28 januari 2014 overgelegd, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellante recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering, omdat zij met ingang van 16 januari 2013 100% arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft aanvullend rapporten overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli en 18 augustus 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 augustus 2014. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
3.3.
De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen wegens gerezen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen wat betreft de datum in geding 5 november 2012, gelet op de latere toekenning van een WGA-uitkering met ingang van 16 januari 2013.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 augustus 2015 nader toegelicht dat op de datum in geding, 5 november 2012, nog geen sprake was van een slaapapneu en er daarom geen reden was om een beperking wat betreft de werktijden aan te nemen. Appellante heeft bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in september 2012 geen klachten gemeld die zou kunnen wijzen op het bestaan van slaapapneu. Pas in januari 2013 heeft zij bij het centrum voor revalidatie De Vogellanden gemeld dat ze slecht slaapt en vijf keer per nacht wakker wordt.
3.5.
Appellante heeft gesteld dat uit de informatie van De Vogellanden blijkt dat de klachten in verband met de slaapproblemen al vóór 16 januari 2013 aanwezig waren. In het journaal van de huisarts is op 10 september 2012 te lezen dat appellante mogelijk een slaapapneu heeft.
3.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van 6 november 2015 vastgesteld dat de huisarts in september 2012 kennelijk geen aanleiding heeft gezien om appellante door te verwijzen naar een longarts. De verzekeringsarts heeft herhaald dat appellante in september 2012 bij de verzekeringsarts geen slaapklachten heeft gemeld en dat op de datum in geding nog geen sprake was van bewezen slaapapneu.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben concrete en deugdelijke rapporten opgesteld over de gezondheidssituatie en de klachten van appellante op grond van de dossierstukken en de beschikbare informatie van de behandelend sector. De verzekeringsartsen hebben op grond van klachten als gevolg van onderbeen fracturen, hypertensie en adipositas beperkingen aangenomen wat betreft fysieke omgevingseisen, dynamische en statische handelingen. Deze beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2012. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het Uwv met ingang van 16 januari 2013 een urenbeperking van 20 uur per week heeft aangenomen en dat deze urenbeperking ook dient te gelden op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn nadere rapporten van 12 augustus 2015 en 6 november 2015 overtuigend gemotiveerd dat op de datum in geding, 5 november 2012, geen sprake was van een bewezen slaapapneu en dat er op die datum geen aanleiding was om beperkingen aan te nemen in verband met slaapapneu. De medische grondslag van het bestreden besluit moet dan ook worden onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot de voor appellante vastgestelde medische beperkingen moeten de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend worden aangemerkt.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. Veenstra

UM