ECLI:NL:CRVB:2016:754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
15/1331 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de Wsw-indicatie wegens weigering van passende arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant was geïndiceerd op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en was op de wachtlijst geplaatst in afwachting van een geschikte arbeidsplaats. Het bestuur heeft de Wsw-indicatie van appellant ingetrokken omdat hij weigerde passende arbeid te aanvaarden, waaronder een proefplaatsing bij een bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden proefplaatsing en de werkplek als passende arbeid konden worden beschouwd, en dat het bestuur bevoegd was om de indicatie in te trekken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de proefplaatsing en de specifiek voor appellant aan te passen werkplek als passende arbeid kunnen worden gezien. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn weigering om deel te nemen aan de proefplaatsing voortkwam uit zijn fysieke of psychische beperkingen. De Raad concludeert dat het bestuur terecht de Wsw-indicatie heeft ingetrokken, omdat appellant niet heeft meegewerkt aan het aanbod van passende arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1331 WSW
Datum uitspraak: 3 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
13 januari 2015, 14/2213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.M.H.T. Fleurkens en drs. J.L.A. Leenders.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreidere weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellant was geïndiceerd op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). In afwachting van een geschikte arbeidsplaats is appellant op de Wsw-wachtlijst geplaatst.
1.3.
Nadat het bestuur zijn voornemen daartoe aan appellant kenbaar had gemaakt en appellant zijn zienswijze daarop had gegeven, heeft het bestuur bij besluit van 16 december 2013 de Wsw-indicatie van appellant ingetrokken wegens het weigeren van passende arbeid als bedoeld in artikel 12, derde lid, aanhef en onder a, van de Wsw. Bij besluit van 10 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het bestuur dit intrekkingsbesluit na bezwaar gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant een aanbod van passende arbeid bij de [afdeling] van [het bedrijf E.] heeft geweigerd en dat hij niet wil meewerken aan een proefplaatsing van een week bij [het bedrijf E.].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat met het begrip ‘passende arbeid’ in artikel 12, derde lid, aanhef en onder a, van de Wsw niet enkel de uiteindelijke werkplek is bedoeld, maar ook het traject van toeleiding naar die werkplek, waaronder een proefplaatsing. Hierbij heeft de rechtbank mee laten wegen dat, indien van een betrokkene niet verwacht mag worden dat hij meewerkt aan een onderzoek of een specifieke werkplek passend is of passend is te maken, een aanbod voor een passende functie onmogelijk tot stand kan komen. Appellant is in eerste instantie een beschutte werkplek bij [het bedrijf E.] aangeboden. Toen appellant hiermee problemen had, is een proefplaatsing van een week afgesproken. De rechtbank is van oordeel dat deze afspraken voldoende concreet waren om als werkaanbod te kunnen worden gezien. De rechtbank is voorts van oordeel dat de aangeboden werkplek en de proefplaatsing geacht kunnen worden passend te zijn voor appellant, gelet op zijn beperkingen. Nu appellant heeft nagelaten om aan het gesprek en aan de proefplaatsing bij [het bedrijf E.] deel te nemen, was het bestuur bevoegd de
Wsw-indicatie in te trekken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het verweerschrift heeft het bestuur de ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant in twijfel getrokken. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase, welke vergoeding niet is toegekend. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6670) heeft appellant reeds daarom een belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren tegen het bestreden besluit.
4.2.
Op grond van artikel 12, derde lid, aanhef en onder a, van de Wsw kan de indicatiebeschikking van een betrokkene worden ingetrokken indien betrokkene passende arbeid in dienstbetrekking onder aangepaste omstandigheden weigert.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de proefplaatsing en de daaropvolgend specifiek voor appellant aan te passen werkplek bij [het bedrijf E.], zoals het bestuur deze heeft aangeboden, als passende arbeid als bedoeld in artikel 12, derde lid, aanhef en onder a, van de Wsw kunnen worden gezien en dat het bestuur bevoegd was de Wsw-indicatie in te trekken wegens het weigeren van passende arbeid. De daartoe door de rechtbank gehanteerde overwegingen maakt de Raad tot de zijne. Daar voegt de Raad aan toe dat hij geen grond ziet voor de stelling van appellant dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn fysieke en psychische beperkingen. Dat de weigering van appellant was ingegeven door zijn psychische beperkingen en hem daarom niet kan worden verweten, blijkt niet uit de stukken. Dat appellant vanwege zijn allergieën niet kan werken bij [het bedrijf E.] blijkt evenmin uit de (medische) stukken. Appellant heeft van meet af aan laten weten niet bereid te zijn bij [het bedrijf E.] te werken. Ook ter zitting heeft hij in dit standpunt volhard. Het bestuur heeft dan ook voorbij mogen gaan aan een namens appellant tijdens de bezwaarprocedure gedaan aanbod om alsnog mee te werken aan een proefplaatsing. Verder was appellant reeds bij brief van 19 november 2009 gewaarschuwd en is hij ook nadien gewaarschuwd dat zijn indicatie kan worden ingetrokken als hij een passend werkaanbod weigert.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage als voorzitter en M. Kraefft en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) S.W. Munneke

HD