Uitspraak
13 januari 2015, 14/2213 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant was geïndiceerd op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en was op de wachtlijst geplaatst in afwachting van een geschikte arbeidsplaats. Het bestuur heeft de Wsw-indicatie van appellant ingetrokken omdat hij weigerde passende arbeid te aanvaarden, waaronder een proefplaatsing bij een bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden proefplaatsing en de werkplek als passende arbeid konden worden beschouwd, en dat het bestuur bevoegd was om de indicatie in te trekken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de proefplaatsing en de specifiek voor appellant aan te passen werkplek als passende arbeid kunnen worden gezien. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn weigering om deel te nemen aan de proefplaatsing voortkwam uit zijn fysieke of psychische beperkingen. De Raad concludeert dat het bestuur terecht de Wsw-indicatie heeft ingetrokken, omdat appellant niet heeft meegewerkt aan het aanbod van passende arbeid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.