ECLI:NL:CRVB:2016:75

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/6574 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van verhuizing en duurzame gebruiksgoederen zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Toeslagenwet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van zijn verhuizing en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de kosten onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vallen en er geen medische of sociale noodzaak voor de verhuizing was aangetoond.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de verhuizing om sociale en medische redenen noodzakelijk was en verwees naar verklaringen van zijn huisarts en kinderarts. De Raad oordeelde echter dat de kosten van verhuizing en duurzame gebruiksgoederen in beginsel uit het inkomen moeten worden betaald, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant voldoende tijd had gehad om te reserveren voor de kosten van de verhuizing, gezien zijn lange inschrijving bij Woningnet en de gezinsuitbreiding. De Raad verwierp ook het betoog van de appellant dat het college tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht, aangezien het aan de appellant zelf was om duidelijkheid te verschaffen over zijn bijstandbehoefte. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand.

Uitspraak

14/6574 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 oktober 2014, 14/3792 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. I. Heijselaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Heijselaar. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en op grond van de Toeslagenwet. Daarnaast ontvangt hij op grond van de aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten een vergoeding van € 40,- per maand en jaarlijks een langdurigheidstoeslag. Hij is gehuwd en heeft vier kinderen, die zijn geboren in respectievelijk 2003, 2005, 2007 en 2010.
1.2.
Appellant is op 27 september 2013 met zijn gezin verhuisd. Op 7 januari 2014 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de verhuizing, een wasmachine en een matras op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Als reden voor de aanvraag heeft appellant vermeld de verhuizing van een klein naar een groot huis.
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant voor de kosten van verhuizing en duurzame gebruiksgoederen afgewezen, omdat deze kosten onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vallen die moeten worden betaald uit het eigen inkomen of vermogen. Er is geen medische of sociale noodzaak voor verhuizing. Appellant had kunnen reserveren omdat hij de verhuizing had kunnen voorzien. Er is geen sprake van een bijzondere situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat de verhuizing om sociale en medische redenen noodzakelijk was. Ter ondersteuning is verwezen naar de in bezwaar overgelegde brieven van zijn huisarts, de kinderarts van zijn dochter en de [naam school] . Appellant heeft voorts gewezen op de onduidelijkheid in de verschillende regelingen en vergoedingen voor de kosten waarvoor hij vergoeding wenste. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college heeft verzuimd om naar aanleiding van de aanvraag bij hem navraag te doen naar het doel en de precieze reden van de aanvraag. Hij heeft gesteld dat het college in het kader van de vereiste zorgvuldigheid onderzoek had moeten doen naar zijn gezin. Appellant stond weliswaar negen jaar ingeschreven bij Woningnet, maar het was voor hem onverwacht dat er ineens een geschikte woning beschikbaar kwam, die hij in het belang van zijn gezin moest accepteren. Appellant heeft extra kosten vanwege psychische en fysieke beperkingen, zodat het oordeel van de rechtbank dat de bijstandsnorm voldoende ruimte biedt om te reserveren in zijn situatie niet juist is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten van een verhuizing en duurzame gebruiksgoederen worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
In paragraaf 9.5.9 van de door het college gehanteerde Beleidsvoorschriften van de gemeente Amsterdam is - samengevat en voor zover van belang - bepaald dat de kosten voor een verhuizing en woninginrichting niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De wens om te verhuizen is geen bijzondere omstandigheid. Verhuizingen zijn voorzienbaar en voor de kosten die met een verhuizing en inrichting samenhangen zal dan ook vooraf gereserveerd moeten worden. Alleen in bijzondere situaties, waarbij sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, kan bijstand voor deze kosten worden verstrekt. Dit gedeelte van de beleidsvoorschriften is als een nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB aan te merken indien het gaat om bijzondere bijstand voor kosten die verband houden met een verhuizing en woninginrichting.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze in de situatie van appellant noodzakelijk zijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij appellant sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake was van een medische en sociale noodzaak om te verhuizen nogmaals nadrukkelijk verwezen naar de verklaringen van de huisarts, kinderarts en [school] die al in bezwaar waren overgelegd. Het oordeel van de rechtbank dat appellant met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische en sociale noodzaak om terstond te verhuizen en de overwegingen waarop dat oordeel berust, worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt van een medische of sociale noodzaak om acuut te verhuizen.
4.5.
Voorts staat vast dat appellant vanaf 15 februari 2000 woonde op een tweekamerwoning aan de [adres] te [woonplaats] en dat hij vanaf die datum een zogenoemde woonduur had bij Woningnet. Vanaf 2003 was sprake van gezinsuitbreiding. Nu de woning aan de [adres] een tweekamerwoning was met een nuttig woonoppervlak van 47 m2 had appellant er vanaf 2003 rekening mee dienen te houden dat hij naar een grotere woning moest verhuizen. De overgelegde brieven van de [school] bevestigen de krappe woonsituatie van een groot gezin in een tweekamerwoning. Appellant heeft zelf in hoger beroep ook aangevoerd dat hij jarenlang vergeefs op alternatieve woonruimte heeft gewacht. Dat pas in september 2013 en op dat moment voor appellant onverwacht een grotere woning vrijkwam voor appellant, maakt dan ook niet dat sprake was van een plotselinge en onvoorziene noodzakelijke verhuizing.
4.6.
Gelet op 4.5 was een verhuizing vanaf het moment dat appellant als woningzoekende stond ingeschreven en in elk geval vanaf 2003 voorzienbaar en dus heeft appellant geruime tijd kunnen reserveren voor de kosten van verhuizing en woninginrichting. Het uitgangspunt verwoord in 4.1 is dat een inkomen op bijstandsniveau geacht wordt hiervoor ruimte te bieden. Daarnaast had appellant daarvoor de langdurigheidstoeslag kunnen aanwenden die aan hem werd verstrekt. Appellant heeft gesteld dat hij extra kosten had in verband met psychische en fysieke beperkingen, maar gelet op 1.1 ontving hij daarvoor een vergoeding. Dat appellant, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, nog geld stuurt naar het buitenland ter ondersteuning van zijn twee kinderen aldaar betreft een eigen keuze van appellant. Dit kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid om voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen. Ook is niet gebleken dat gespreide betaling achteraf niet mogelijk was.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB op grond waarvan het college tot het verlenen van bijzondere bijstand had moeten overgaan. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook op goede gronden afgewezen.
4.8.
Het betoog dat onduidelijk was op grond van welke regeling en wanneer vergoeding moest worden aangevraagd en dat het college tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht, wordt verworpen. Vooropgesteld moet worden dat het hier gaat om een aanvraagsituatie, waarbij het op de weg van de aanvrager ligt om over zijn bijstandbehoeftige situatie de nodige duidelijkheid te verschaffen. Indien er onduidelijkheden over de precieze regelingen en vergoedingen waren lag het op de weg van appellant om daarover navraag te doen bij het college en zich daarbij eventueel te laten bijstaan door een derde. Appellant heeft op het aanvraagformulier als reden voor de aanvraag vermeld de verhuizing van een klein naar een groot huis. Hierin heeft het college terecht geen aanleiding gezien om navraag te doen bij appellant over het doel en de precieze reden van de aanvraag. Appellant heeft, zoals op zijn weg lag, in bezwaar stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt over de medische en sociale noodzaak en het college heeft deze stukken beoordeeld. Niet valt in te zien dat het college daarbij tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD