ECLI:NL:CRVB:2016:741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de heropening van een WAO-uitkering na beëindiging op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1994 arbeidsongeschikt is, had zijn WAO-uitkering in 2006 beëindigd gekregen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2010 meldde hij een verslechtering van zijn gezondheid en vroeg hij om heropening van zijn uitkering. Het Uwv weigerde dit, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot de bestreden uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten over de verergering van zijn klachten en de onjuistheid van de FML die door de Sociale Dienst was opgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldige medische beoordeling en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige en dat het CBBS een aanvaardbaar hulpmiddel is voor arbeidsongeschiktheidsschattingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 februari 2016.