ECLI:NL:CRVB:2016:741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14/7110 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de heropening van een WAO-uitkering na beëindiging op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1994 arbeidsongeschikt is, had zijn WAO-uitkering in 2006 beëindigd gekregen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2010 meldde hij een verslechtering van zijn gezondheid en vroeg hij om heropening van zijn uitkering. Het Uwv weigerde dit, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot de bestreden uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten over de verergering van zijn klachten en de onjuistheid van de FML die door de Sociale Dienst was opgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldige medische beoordeling en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige en dat het CBBS een aanvaardbaar hulpmiddel is voor arbeidsongeschiktheidsschattingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 februari 2016.

Uitspraak

14/7110 WAO
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
4 december 2014, 14/2934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J.H.L. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 18 november 1994 wegens nekklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als informant bankbedrijf voor 40 uur per week. Met ingang van
16 november 1995 zijn hem uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 24 mei 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant beëindigd omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Met de uitspraak van de Raad van 17 december 2010 is het beëindigingsbesluit onherroepelijk geworden.
1.2.
Op 28 december 2010 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheid per
25 mei 2006 is verslechterd. Deze melding is opgevat als verzoek om de WAO-uitkering te heropenen (artikel 47 WAO) dan wel opnieuw toe te kennen (artikel 43a WAO). Op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 oktober 2013 geweigerd om de WAO-uitkering te heropenen of opnieuw toe te kennen, aangezien appellant op de datum in geding minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 2 oktober 2013 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat naar haar oordeel het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Betreffende het arbeidskundig onderzoek is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellant - evenals in beroep - aangevoerd dat zijn klachten in de loop van de tijd zijn verergerd en dat bij de beoordeling van zijn verzoek tot heropening of nieuwe toekenning van zijn WAO-uitkering in onvoldoende mate rekening is gehouden met die verergering. Hij beroept zich met name op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die in oktober 2011 is opgesteld door bedrijfsarts Rossou van Inclusief Intervens in opdracht van de Sociale Dienst Veluwerand in het kader van de beoordeling van appellants mogelijkheden op de arbeidsmarkt en zijn recht op een bijstandsuitkering. Appellant ziet niet in waarom de in die FML aangenomen urenbeperking tot 4 uur per dag/5 dagen per week niet ook zou kunnen gelden in de beoordeling door het Uwv. Voorts heeft appellant betoogd dat hij de geselecteerde functies niet zal kunnen volhouden, de werkzaamheden regelmatig zal moeten onderbreken en uiteindelijk zal moeten staken. Hij ondervindt in zijn dagelijks functioneren zoveel beperkingen bij zitten, staan, liggen en lopen, maar ook bij regelmatige beweging (typen, schrijven, tillen, vastdraaien, autorijden, grijpen), dat het volstrekt illusoir is dat hij de geselecteerde functies zal kunnen uitoefenen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische beoordeling van de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding, 25 mei 2006. Voor het alsnog benoemen van een onafhankelijk deskundige, zoals door appellant verzocht, bestaat dan ook geen aanleiding. Ook het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat grotendeels een herhaling van de gronden van beroep waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak al is ingegaan. Die gronden behoeven geen verdere bespreking.
De Raad merkt aanvullend nog het volgende op.
4.3.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog over de FML die in november 2011 door Inclusief Intervens is opgesteld op verzoek van de Sociale Dienst Veluwerand. In hetgeen door appellant ter zake is aangevoerd, ziet de Raad onvoldoende grond voor het oordeel dat de door het Uwv op 13 maart 2014 vastgestelde FML een onjuiste weergave geeft van zijn belastbaarheid per 25 mei 2006. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 maart 2014 beschreven dat hij kennis heeft genomen van de FML van Inclusief Intervens en deze bij zijn beoordeling heeft betrokken. Het onderzoek van de Sociale Dienst betreft echter een andere beoordeling, die is gebaseerd op een ander wettelijk kader met andere criteria.
4.4.
Voor zover appellant in zijn pleidooi ter zitting kritiek heeft geuit op het door het Uwv gehanteerde CBSS wordt verwezen naar talloze uitspraken van de Raad sinds 2004, waarbij is geoordeeld dat het CBBS een aanvaardbaar instrument en hulpmiddel is bij het uitvoeren van arbeidsongeschiktheidsschattingen. De Raad laat sinds zijn uitspraak van 9 november 2004 (LJN AR4719) niet na te benadrukken dat voor ogen dient te worden gehouden dat het CBBS in de externe functie van dat systeem niet meer is dan een hulpmiddel om een schattingsbesluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken en te motiveren ten behoeve van derden. In dit concrete geval wordt het oordeel van de rechtbank geheel onderschreven, dat uitgaande van de FML van 13 maart 2014 door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 maart 2014 voldoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.E. Adamsson

TM