ECLI:NL:CRVB:2016:74

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/4763 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onduidelijkheid feitelijk woonadres

In deze zaak heeft appellant op 19 augustus 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft opgegeven een kamer te huren bij een persoon aan een specifiek adres. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de gemeente Smallingerland een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek en een huisbezoek, waarbij de bevindingen zijn vastgelegd in een rapportage. De onderzoeksresultaten leidden ertoe dat het college van burgemeester en wethouders op 11 september 2013 besloot de aanvraag van appellant af te wijzen, omdat hij onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke woonadres. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 19 februari 2014.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betoogde dat hij wel degelijk de nodige duidelijkheid had verschaft en dat het college en de rechtbank zijn verklaringen onvoldoende hadden gewaardeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De Raad oordeelde dat de omstandigheden bij het huisbezoek, in combinatie met de verklaringen van appellant, voldoende grondslag boden voor de conclusie dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4763 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 juli 2014, 14/1084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Namens appellant is verschenen mr. I.J. Penning. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 19 augustus 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft opgegeven een kamer te huren bij [naam G] (G) aan de [opgegeven adres] te [plaatsnaam 1] (opgegeven adres).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag om bijstand hebben een toezichthouder en een consulent van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Smallingerland een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. In dat kader hebben zij onder meer dossieronderzoek gedaan en op 10 september 2013 een gesprek gevoerd met appellant. Tijdens dat gesprek heeft appellant een beschrijving gegeven van zijn kamer en zijn bezittingen op het opgegeven adres. Aansluitend aan het gesprek heeft met toestemming van appellant een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van
21 augustus 2013.
1.3.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
11 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2014 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant af te wijzen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woonadres als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij blijft van mening dat hij de nodige duidelijkheid heeft verschaft. Appellant stelt dat het college onvoldoende waarde heeft gehecht aan zijn verklaringen voor de bevindingen bij het huisbezoek en dat de rechtbank daarin ten onrechte is meegegaan. Appellant heeft daartoe de gronden van het beroep herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.2.
De bij het huisbezoek aangetroffen omstandigheden in samenhang met de verklaring van appellant bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellant, anders dan hij aan het college heeft opgegeven, ten tijde in geding niet op het opgegeven adres woonde. Daarbij is met name van belang dat appellant niet beschikte over een huurovereenkomst, geen huur heeft betaald, niet in het bezit was van een sleutel van de woning, dat het college bijna geen bezittingen van appellant in de woning heeft aangetroffen, dat appellant heeft verklaard dat de meeste van zijn bezittingen, waaronder zijn post en het merendeel van zijn administratie, bij zijn moeder in [plaatsnaam 2] lagen en dat hij met het college slechts via mail wenste te communiceren. In de volgens appellant door hem gebruikte kamer was weinig kleding van hem aanwezig. De overige in de kamer aanwezige kleding was van G en op het nachtkastje naast het bed stonden medicijnen die ook van G waren. Appellant heeft gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt woonachtig te zijn op het opgegeven adres.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD