ECLI:NL:CRVB:2016:7

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
14/1617 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen terugwerkende kracht AIO-aanvulling; onbekendheid wet en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een appellante die ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet en een toeslag die eerder was toegekend. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de toeslag ingetrokken omdat de partner van appellante niet meer bij haar woonde. Appellante heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), maar was het niet eens met de ingangsdatum van deze bijstand. De Svb heeft haar bezwaar tegen de ingangsdatum ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand wordt toegekend vanaf de datum waarop het recht op bijstand is ontstaan, en dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum. Appellante heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat onbekendheid met de wet geen reden is om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor bijstand en de strikte toepassing van de regels omtrent de ingangsdatum van bijstandsverlening. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1617 WWB
Datum uitspraak: 5 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 maart 2014, 13/3459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. M.J.C. van den Hoff, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, met ingang van oktober 2007 naar de norm voor gehuwden vanwege de inwoning van [B.] (B). Aan appellante is een toeslag toegekend omdat B de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt.
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de Svb de toeslag over de periode van november 2010 tot en met oktober 2012 ingetrokken, omdat uit onderzoek was gebleken dat B niet meer bij appellante woonachtig was.
1.3.
Appellante heeft op 22 november 2012 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand aangevraagd in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling). Bij besluit van 21 december 2012 heeft de Svb met ingang van
22 november 2012 de AIO-aanvulling toegekend. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, omdat zij het met de ingangsdatum van de aanvullende bijstandverlening niet eens was.
1.4.
Bij besluit van 22 mei 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college (in het geval van een
AIO-aanvulling de Svb) het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast. Wanneer is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat bijzondere omstandigheden een eerdere ingangsdatum dan 22 november 2012 rechtvaardigen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het door appellante gestelde feit dat zij zich spoedig nadat zij bekend was geworden met het onder 1.2 genoemde besluit van 22 oktober 2012 bij de Svb heeft gemeld voor aanvullende bijstand, vormt geen bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.2. Dit geldt eveneens voor het door haar gestelde feit dat zij eerder niet bekend was met het recht op een AIO-aanvulling. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is onbekendheid met een wettelijke regeling geen reden om tot toekenning van bijstand met terugwerkende kracht over te gaan. De veronderstelling van appellante, wat daarvan ook zij, dat zij niet eerder een aanvraag hoefde in te dienen omdat de haar voorheen verleende toeslag al aanvullende bijstand was, is evenmin een bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin. Hetzelfde geldt voor het feit dat, zoals appellante heeft betoogd, die toeslag op haar ouderdomspensioen net als de AIO-aanvulling tot doel had het inkomen van appellante op het toepasselijke minimumniveau te brengen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Spek

HD