ECLI:NL:CRVB:2016:695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als chauffeur/koerier werkte, had zich op 9 november 2009 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een hernia-operatie en een periode van ziekte, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante per 3 december 2013 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de klachten van appellante niet in de weg stonden aan het vervullen van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij onafgebroken arbeidsongeschikt was en niet in staat was om arbeid te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellante in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.