ECLI:NL:CRVB:2016:694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- P. Vrolijk
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een IVA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als schoonmaker werkte, is sinds 28 februari 2007 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was, met een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in januari 2013, heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij geen recht meer had op een vervolguitkering, maar wel op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit besluit werd later door de rechtbank ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waarbij de nadruk lag op de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid volgens artikel 4 van de Wet WIA. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er op de datum in geding een kans op verbetering van de belastbaarheid bestond, en dat de eerdere inschattingen van de verzekeringsartsen niet onjuist waren.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de rapporten van de verzekeringsartsen en de medische gegevens van appellant in overweging hebben genomen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.