ECLI:NL:CRVB:2016:693
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- N. Veenstra
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WAO-functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft zich op 23 augustus 2013 ziek gemeld en stelde dat haar beperkingen niet juist waren ingeschat. Het Uwv concludeerde echter dat zij geschikt was voor verschillende functies, waaronder receptionist en productiemedewerker.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar gronden. Ze voerde aan dat haar psychische klachten niet waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat het medisch oordeel van het Uwv voldoende gemotiveerd was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, omdat zij geschikt werd geacht voor de geselecteerde WAO-functies.
De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te dragen in beroepsprocedures. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.