In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 2003 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Kampen heeft de bijstand ingetrokken omdat appellanten niet gemelde activiteiten als zelfstandige hebben voortgezet. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij naar voren kwam dat appellanten in 2011 en 2012 betrokken waren bij een auto-exportbedrijf en andere commerciële activiteiten. Het college concludeerde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank Oost-Nederland oordeelde eerder dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde gegevens niet voldoende inzicht gaven in de inkomsten en uitgaven van appellanten. Na een nieuw besluit van het college, dat wederom ongegrond werd verklaard, hebben appellanten hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de twijfel van het college over de rechtmatigheid van de bijstand gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat appellanten er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad indien zij de inlichtingenverplichting waren nagekomen. De uitspraak werd gedaan op 1 maart 2016.