ECLI:NL:CRVB:2016:678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verblijf in het buitenland langer dan de toegestane periode
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die langer dan de toegestane periode in het buitenland verbleef. Appellant ontving vanaf 23 maart 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij had op 9 augustus 2012 aangegeven dat hij van 12 december 2012 tot en met 11 maart 2013 in het buitenland zou verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft hem op 7 januari 2014 meegedeeld dat hij van 9 januari 2013 tot en met 11 maart 2013 geen recht had op bijstand, omdat hij langer dan vier weken aaneengesloten in het buitenland verbleef. Het college heeft vervolgens de bijstand over deze periode herzien en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, wat resulteerde in een bedrag van € 1.940,29.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft de aangevallen uitspraak op 19 december 2014 bevestigd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat er zeer dringende redenen waren om in het buitenland te verblijven, onder andere vanwege zijn medische situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn verblijf in het buitenland noodzakelijk was om een acute noodsituatie te voorkomen. De Raad benadrukte dat voor een geslaagd beroep op zeer dringende redenen, er sprake moet zijn van een acute noodsituatie die niet op een andere manier kan worden verholpen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 maart 2016.