ECLI:NL:CRVB:2016:678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
15/800 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verblijf in het buitenland langer dan de toegestane periode

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die langer dan de toegestane periode in het buitenland verbleef. Appellant ontving vanaf 23 maart 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij had op 9 augustus 2012 aangegeven dat hij van 12 december 2012 tot en met 11 maart 2013 in het buitenland zou verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft hem op 7 januari 2014 meegedeeld dat hij van 9 januari 2013 tot en met 11 maart 2013 geen recht had op bijstand, omdat hij langer dan vier weken aaneengesloten in het buitenland verbleef. Het college heeft vervolgens de bijstand over deze periode herzien en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, wat resulteerde in een bedrag van € 1.940,29.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft de aangevallen uitspraak op 19 december 2014 bevestigd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat er zeer dringende redenen waren om in het buitenland te verblijven, onder andere vanwege zijn medische situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn verblijf in het buitenland noodzakelijk was om een acute noodsituatie te voorkomen. De Raad benadrukte dat voor een geslaagd beroep op zeer dringende redenen, er sprake moet zijn van een acute noodsituatie die niet op een andere manier kan worden verholpen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 maart 2016.

Uitspraak

15/800 WWB
Datum uitspraak: 1 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2014, 14/3105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. Willering. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. J.M. Boegborn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 23 maart 2011 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft op 9 augustus 2012 bij het college opgave gedaan van zijn voorgenomen verblijf in het buitenland van 12 december 2012 tot en met 11 maart 2013. Bij brief van
7 januari 2014 heeft het college appellant meegedeeld dat hij van 9 januari 2013 tot en met
11 maart 2013 geen recht had op bijstand wegens het feit dat hij langer dan vier weken aaneengesloten in het buitenland verbleef. Bij besluit van 13 januari 2014 heeft het college de bijstand over de periode van 9 januari 2013 tot en met 11 maart 2013 herzien
(lees: ingetrokken) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 1.940,29 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 8 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.3.
Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Volgens hem is sprake van een acute noodsituatie omdat hij in Nederland al een keer een hartstilstand heeft gehad. In Nederland heeft hij vaak last van heftige agorafobie aanvallen waardoor hij gaat hyperventileren. Na verloop van tijd resulteerden dit hyperventileren en de spanningen in een zeer zwaar hartinfarct met vier hartstilstanden. In Brazilië heeft appellant geen last van agorafobie en hij verkeert daardoor in Brazilië niet in een acute noodsituatie. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Nederland een situatie aan de orde is van levensbedreigende aard die alleen kan worden afgewend door drie maanden in Brazilië te verblijven. Dit blijkt niet uit de door appellant overgelegde brief van zijn huisarts van 2 oktober 2014. Daarin stelt de huisarts dat appellant als gevolg van zijn angststoornis al meerdere keren in levensbedreigende situaties is terechtgekomen en er in medische zin ontzettend bij zou zijn gebaat als hij langere periodes in Brazilië zou kunnen verblijven, omdat hij daar geen last heeft van angsten en het hem veel beter gaat.
4.5.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is niet gebleken. Een dergelijke toezegging kan niet worden afgeleid uit het gegeven dat appellant op
8 augustus 2012 zijn vakantieaanvraag heeft ingediend en dat daarop tot 7 januari 2014 een reactie van het college is uitgebleven. Dat het college niet voortvarend op zijn opgave voor het verblijf in het buitenland heeft gereageerd, is niet zorgvuldig maar maakt niet dat appellant zonder toestemming voor een langere periode dan vier weken met behoud van bijstand in het buitenland mag verblijven.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Spek

HD